Tag: huurovereenkomst

  • Wijzigen of beëindigen van overeenkomsten middels de WHOA

    Wijzigen of beëindigen van overeenkomsten middels de WHOA

    Het wijzigen of beëindigen van overeenkomsten middels de WHOA

    7 juni 2022, door Florentijn Verhagen

     

    Op 1 januari 2021 is de Wet Homologatie Onderhands Akkoord (de “WHOA”) in werking getreden. Deze wet biedt ondernemingen die gebukt gaan onder een te zware schuldenlast de mogelijkheid om hun schulden te saneren. Soms is het saneren van schulden echter niet voldoende om een onderneming weer financieel gezond te maken, bijvoorbeeld omdat de onderneming ook nog te kampen heeft met (te) zware lopende verplichtingen uit overeenkomsten. Denk daarbij aan een huurovereenkomst of een leaseovereenkomst die als een molensteen om de nek van de onderneming hangt. Ook daar biedt de WHOA een oplossing voor! De WHOA biedt namelijk ook de mogelijkheid om, naast het saneren van schulden, lopende overeenkomsten te wijzigen of te beëindigen. Hoe dat werkt, licht ik toe in deze blog.

    Hoe werkt het?

    De eerste stap is dat de onderneming een voorstel doet aan de wederpartij tot wijziging of beëindiging van de desbetreffende overeenkomst. Het staat de wederpartij vrij om daar al dan niet mee in te stemmen. Als de wederpartij daar niet mee instemt, biedt de WHOA de onderneming de mogelijkheid om de overeenkomst eenzijdig op te zeggen. De overeenkomst wordt dan geheel beëindigd, eenzijdige wijziging of gedeeltelijke beëindiging is niet mogelijk.

    De onderneming kan een overeenkomst eenzijdig opzeggen, indien voldaan is aan twee voorwaarden:

    • dat de rechter toestemming verleent voor de tussentijdse opzegging; en
    • dat de rechter het akkoord verbindend verklaart.

    Uit de wet blijkt dat de rechter het verzoek tot beëindiging van de overeenkomst slechts zal afwijzen, indien geen sprake is van dreigende insolventie. De wederpartij hoeft dus niet in te stemmen met de opzegging. De wederpartij kan de rechter enkel verzoeken om de toestemming te weigeren, omdat er geen sprake is van dreigende insolventie.

    Verleent de rechter toestemming voor de opzegging en homologeert hij het akkoord, dan vindt de eenzijdige opzegging van rechtswege plaats op de dag waarop het vonnis tot homologatie van het akkoord is gewezen en tegen de termijn die de schuldenaar heeft voorgesteld, tenzij de rechter deze termijn onredelijk acht. In dat laatste geval zal de rechter de opzeggingstermijn vaststellen. Die termijn is in ieder geval niet langer dan drie maanden.

    *uitzondering: werknemers zijn uitgezonderd van de WHOA. Arbeidsovereenkomsten kunnen dus niet worden gewijzigd of beëindigd middels de WHOA.

    Schadevergoeding

    De kans bestaat dat de wederpartij schade lijdt als gevolg van de opzegging van de overeenkomst. Deze schadevergoedingsvordering kan de onderneming direct meenemen in het akkoord. Het voordeel daarbij is dat de schuld kan worden gesaneerd. Het nadeel is dat de wederpartij het recht krijgt om over het akkoord te stemmen. Dit geeft de wederpartij de mogelijkheid om tegen het akkoord te stemmen.

    Voorbeeld uit de rechtspraak

    Een voorbeeld uit de praktijk waarin een duurovereenkomst middels de WHOA met succes is beëindigd, is de uitspraak van de rechtbank Limburg van 8 oktober 2021 (ECLI:NL:RBLIM:2021:8851). In deze uitspraak besloot de onderneming haar activiteiten te beëindigen. Om die reden wilde de onderneming de nog lopende huurovereenkomst beëindigen. De verhuurder stemde daar echter niet mee in, waarna de onderneming de rechter verzocht om toestemming te verlenen om de huurovereenkomst eenzijdig op te zeggen. De schadevergoedingsvordering die voortvloeide uit de vroegtijdige beëindiging van de huurovereenkomst, heeft de onderneming meegenomen onder het akkoord. Concreet betekende dit dat de verhuurder 3% van zijn schadevergoedingsvordering ontving, net zoals de andere concurrente crediteuren. De rechter heeft het akkoord gehomologeerd en de onderneming toestemming gegeven voor het opzeggen van de huurovereenkomst.

    Advies

    Wilt u meer weten over de mogelijkheden die de WHOA biedt of heeft u vragen naar aanleiding van het lezen van bovenstaand artikel? Neemt contact op met een van onze specialisten van de sectie Insolventierecht & Herstructurering.

  • Dirk van den Berg in Pompshop: Huurregels van toepassing bij gemengde overeenkomst?

    Dirk van den Berg in Pompshop: Huurregels van toepassing bij gemengde overeenkomst?

    Huurregels van toepassing bij gemengde overeenkomst?

    28 maart 2022, door Dirk van den Berg

     

    In de uitspraak van het Gerechtshof Den Bosch van 18 november 2021, waarover ik schreef in mijn column in het decembernummer van 2021 (“Voldoende serieus te nemen overleg”), speelde nog een interessante vraag, te weten of de wettelijke regels inzake de huurprijswijziging van bedrijfsruimte van toepassing zijn op een overeenkomst die naast een huurovereenkomst ook een andere in de wet benoemde overeenkomst is; in dit geval een agentuurovereenkomst. Daarop zal ik deze keer dieper ingaan.

    Het ging in die zaak om de exploitatie van een tankstation, waarbij de exploitant huur betaalt aan de eigenaar voor het gebruik van het object, maar ook een uitschenkvergoeding per verkochte liter brandstof ontvangt. De exploitant exploiteert voor eigen rekening en risico de shop met bakery en de wasfaciliteiten. Ten aanzien van de brandstoffen is de exploitant niet de verkoper, maar slechts een agent, een vertegenwoordiger van de verkoper, die in opdracht van de verkoper optreedt.

    De exploitant vond de bij aanvang van de huurovereenkomst overeengekomen huurprijs te hoog, en begon een procedure tot het verkrijgen van een huurprijsadvies, om vanaf vijf jaar na de ingangsdatum van de huurovereenkomst de huurprijs te kunnen aanpassen. De verhuurder verzette zich niet alleen met het processuele argument dat de exploitant niet voldoende overleg zou hebben gepleegd (zie de eerder genoemde column), maar ook met het technische argument dat de aard van de overeenkomst zich ertegen verzette de regels van het huurrecht toe te passen: volgens de verhuurder was het wettelijke regime van huurprijswijziging niet te verenigen met de contractsvrijheid van partijen binnen de gesloten overeenkomst van opdracht. Ook was het volgens de verhuurder vanwege het gemengde karakter van de overeenkomst niet goed mogelijk om geschikte vergelijkingsobjecten te vinden.

    De verhuurder knoopte aan bij een arrest van de Hoge Raad uit 2017 (ECLI:NL:HRL2017:405) waarin is beslist dat de partij die – na een openbare aanbesteding – de cateringdiensten in Kasteel Groeneveld (eigendom van de Staat) mocht verrichten geen aanspraak kon maken op huurbescherming, zodat het einde van de cateringovereenkomst meebracht dat ook het gebruiksrecht van de bedrijfsruimte eindigde. Volgens de Hoge Raad overheerste de overeenkomst van opdracht in die rechtsverhouding zodanig dat de daarbij behorende regels voor opzegging moesten worden toegepast. Einde oefening voor de cateraar dus.

    Het gerechtshof ging hierin – net als de kantonrechter – niet mee. Het oordeelde dat alle regels van de agentuurovereenkomst en de huurovereenkomst naast elkaar kunnen en moeten worden toegepast. Bij de huurprijsvaststelling kan immers rekening worden gehouden met de uitschenkvergoeding. Het hof constateerde bovendien dat de door de kantonrechter benoemde deskundige, die inmiddels zijn huurprijsadvies had afgeleverd, dat ook had gedaan.

    Lees de hele uitspraak op www.rechtspraak.nl: ECLI:NL:GHSHE:2021:3472.

    Deze column is geschreven voor Pompshop. Het onafhankelijke vakblad voor tankstations en carwash. Dirk van den Berg is ruim 15 jaar gespecialiseerd in tankstationszaken en gaat in Pompshop maandelijks in op een juridisch onderwerp. Vragen of opmerkingen? Neem hier contact op.

     

  • Afwijkende bedingen huurovereenkomsten

    Bij de verhuur van middenstandsbedrijfsruimte (zoals winkels, cafés of restaurants) gelden verschillende wettelijke bepalingen die ertoe strekken om huurders bescherming te bieden. Om ervoor te zorgen dat huurders deze bescherming ook daadwerkelijk krijgen, mogen partijen niet zomaar van deze dwingendrechtelijke huurbepalingen afwijken. Als toch in het nadeel van de huurder wordt afgeweken, kan dat alleen als de kantonrechter daarvoor toestemming heeft gegeven. Hierna worden enkele praktijksituaties besproken waarin er behoefte kan bestaan om van het wettelijk stelsel af te wijken.  

    Tijdelijke huur in verband met renovatie of herontwikkeling

    Een pandeigenaar die zijn pand graag wil renoveren, kan door de wet in een lastig parket worden gebracht. De wet stelt namelijk ter bescherming van huurder regels over onder meer de looptijd van een huurovereenkomst. Zo wordt bijvoorbeeld de looptijd van een huurovereenkomst van drie jaar automatisch verlengd tot een looptijd van vijf jaar en blijven ook na het vijfde jaar de mogelijkheden voor het opzeggen van de huurovereenkomst beperkt. Voor de verhuurder die over drie jaar diens pand wil renoveren, is het dan niet aantrekkelijk om een huurovereenkomst aan te gaan voor die periode, omdat hij dan (minimaal) vijf jaar aan het huurcontract ‘vast zit’.

    Aan de andere kant zullen er misschien best huurders zijn die het betreffende pand graag huren tot het moment van renovatie of herontwikkeling (en niet langer dan dat). Als vooraf duidelijk is dat het huurcontract tot dat moment duurt, kunnen huurder en verhuurder daar bovendien rekening mee houden in bijvoorbeeld de te betalen huurprijs. Ook zal het voor huurder vanaf het aangaan van de huur duidelijk zijn dat het niet verstandig is om grote investeringen aan het pand te doen. De tijd om die investeringen terug te verdienen is, in het voorbeeld hierboven, immers beperkt tot drie jaar.  

    Een oplossing voor deze situatie is om naar de kantonrechter te stappen met het verzoek of in afwijking van de wet de looptijd van het huurcontract kan worden vastgesteld op drie jaar. In plaats van de wettelijke regel dat het huurcontract automatisch wordt verlengd tot vijf jaar, hebben huurder en verhuurder dan dus een tijdelijke huurovereenkomst.

    Opzegtermijn bij onderhuur

    Een ander voorbeeld waarin het wenselijk kan zijn om van het wettelijk systeem af te wijken betreft de opzegtermijn bij onderhuur. Bij onderhuur wordt een bepaalde gehuurde ruimte door de hoofdhuurder ‘onderverhuurd’ aan een andere huurder (de onderhuurder).

    Denk bijvoorbeeld aan een winkel, zoals een Nespresso-winkel, die zich heeft gevestigd in een inpandige winkelruimte, zoals De Bijenkorf. Er zijn dan dus twee overeenkomsten te onderscheiden die (gedeeltelijk) betrekking hebben op hetzelfde gebouw: de hoofdhuurovereenkomst van de Bijenkorf en de onderhuurovereenkomst van de Nespresso-winkel. In dit soort gevallen komt het in de praktijk vaak voor dat deze twee overeenkomsten niet op hetzelfde moment worden aangegaan. Zo is het bijvoorbeeld goed denkbaar dat de Nespresso-winkel enkele jaren op een plekje heeft moeten wachten om zich binnen het pand van De Bijenkorf te kunnen vestigen. Als de Nespresso-winkel zich daadwerkelijk kan vestigen zal zij een onderhuurovereenkomst aan moeten gaan met De Bijenkorf, terwijl laatstgenoemde aial een lopende (hoofd)huurovereenkomst heeft met de eigenaar van het pand.

    Een probleem dat op dat moment ontstaat is dat de wet een verplichte opzeggingstermijn kent van ten minste een jaar, zodat het moment waartegen de hoofd- en onderhuurovereenkomst kunnen worden opgezegd van elkaar kunnen verschillen. Stel dan dat de hoofdhuurovereenkomst wordt opgezegd, De Bijenkorf moet dan dus het pand uit, terwijl de onderhuurovereenkomst op grond van de huurovereenkomst pas een jaar later kan worden opgezegd. De Bijenkorf zal de Nespresso-winkel dan op grond van de onderhuurovereenkomst nog minimaal een jaar huurgenot moeten verschaffen, terwijl zij daartoe niet in staat zal zijn. De oplossing in zulke gevallen kan zijn om de kantonrechter te verzoeken om de wettelijke opzegtermijn te verkorten (of te verlengen) met als doel de termijnen uit de hoofd- en onderhuurovereenkomst met elkaar gelijk te laten lopen. De hoofdhuurder heeft in dat geval de mogelijkheid om de onderhuur tijdig op te zeggen als hij zelf wordt geconfronteerd met een opzegging (van de hoofdhuurovereenkomst).

    Omzethuur en afwijkende afspraken over huurprijsherziening 

    Net als in de bovenstaande gevallen, kan de kantonrechter ook in het kader van de huurprijs om toestemming worden verzocht om van de wettelijke huurprijsregeling af te mogen wijken. Dat kan bijvoorbeeld een uitkomst bieden als huurder en verhuurder de te betalen huur willen koppelen aan de door de huurder te generen omzet of winst (of een combinatie daarvan), zoals bijvoorbeeld vaak in de hotelbranche het geval is. Het voordeel van een dergelijke ‘omzethuur’ is dat partijen met de markt meebewegen. In goede tijden zal vooral de verhuurder daarvan voordeel genieten, nu diens huurinkomsten meestijgen met de bedrijfsresultaten van zijn huurder. In mindere tijden biedt een omzethuur vooral de huurder meer zekerheid, doordat hij niet aan een (relatief) hoge huurprijs geboden is terwijl de bedrijfsresultaten tegenvallen. 

    Ook als partijen een omzethuur overeen willen komen moeten zij daartoe eerst toestemming vragen aan de kantonrechter. De wet kent namelijk (ook in dit geval) een uitgebreide ‘standaard’ regeling waarin wordt bepaald op welke wijze een tussen partijen overeengekomen huurprijs wordt herzien. Deze regeling wijkt af van de omzethuur, omdat daarin wordt uitgegaan van een vaste huurprijs die na een bepaalde periode kan worden herzien. Ook in dit geval geldt om die reden dat partijen daarvan alleen kunnen afwijken nadat door de kantonrechter goedkeuring is verleend. 

    Conclusie

    In de praktijk is het niet altijd toegestaan om van het wettelijk huurstelsel af te wijken, hoewel daaraan weldegelijk behoefte kan bestaan. In zulke gevallen is het noodzakelijk om de kantonrechter te verzoeken de afwijkende bedingen goed te keuren. Zonder deze goedkeuring van de kantonrechter kan de huurder de betreffende bepaling namelijk op ieder moment vernietigen simpelweg omdat die bepaling van het wettelijk stelsel afwijkt. Het is dan ook verstandig om bij het sluiten van een huurovereenkomst via de kantonrechter zekerheid te krijgen over de vraag of de afwijking is toegestaan.    

  • Zekerheden bij het aangaan van een huurovereenkomst

    Zekerheden bij het aangaan van een huurovereenkomst

    Zekerheden kunnen betrekking hebben op verschillende verplichtingen van de huurder. Voor de hand ligt natuurlijk de huurprijs, maar er kan ook gedacht worden aan schade in verband met de oplevering van het gehuurde. 

    In deze blog worden deze vijf meest voorkomende zekerheden in huurrelaties nader toegelicht. Naast de belangrijkste eigenschappen zullen daarbij ook een aantal voor- en nadelen naar voren komen, die kleven aan de betreffende zekerheid.

    1. De bankgarantie

    Als eerste de bankgarantie. Deze komt vaak voor bij de verhuur van bedrijfsruimte. Bij het stellen van een bankgarantie betaalt de huurder een geldbedrag aan de bank en wordt dat op een geblokkeerde rekening geplaatst (de contragarantie). De bank geeft vervolgens ten behoeve van verhuurder een garantie af tot het betaling van dit bedrag.

    Een bankgarantie is abstract en onvoorwaardelijk. Dat wil zeggen dat de bank alleen aan de hand van de voorwaarden van de bankgarantie beoordeelt of zij gehouden is tot betaling. De verhouding tussen de verhuurder en de huurder is niet van belang. De bank heeft een zelfstandige verplichting tegenover de verhuurder om tot betaling over te gaan. Zodra de verhuurder dat vraagt, moet de bank aan hem betalen als de tekst van de bankgarantie dat bepaalt.

    De bank komt geen beroep toe op de verweren van de huurder uit hoofde van de huurovereenkomst en zij zal zich niet verdiepen in het onderliggende geschil. De bank moet eenvoudig het bedrag uitbetalen dat de verhuurder als schade stelt te hebben geleden tot het maximale bedrag waarvoor de bankgarantie is afgegeven. Slechts in een heel uitzonderlijk geval, waarbij evident is dat het inroepen van de bankgarantie frauduleus is, mag de bank weigeren om tot uitbetaling over te gaan. Daarvan kan bijvoorbeeld sprake zijn bij een kennelijke verschrijving. Wanneer een bank ten onrechte heeft uitbetaald onder de bankgarantie, dan zal de huurder het bedrag bij de verhuurder moeten terugvorderen, zo nodig via de rechter.

    Bij overdracht van het gehuurde kan de opvolgend eigenaar de bankgarantie alleen inroepen als dat in de bankgarantie uitdrukkelijk is bepaald.

    Bij het opstellen van het artikel in de huurovereenkomst over de bankgarantie is het van belang om duidelijk op te nemen voor welke periode de garantie geldt en te vermelden of de bankgarantie ook na het einde van de huurovereenkomst nog een bepaalde periode geldig moet blijven. Daarnaast is het ook aan te raden om nauwkeurig te bepalen voor welke verplichtingen van de huurder de bankgarantie kan worden aangesproken.

    2. De waarborgsom

    Bij de waarborgsom betaalt de huurder (of een derde) een bedrag aan de verhuurder. Deze zekerheidsconstructie komt het meest voor bij de verhuur van woonruimten. De waarborgsom kan ook worden gebruikt bij de verhuur van bedrijfsruimten. Voor welke vorderingen de waarborgsom kan worden ingeroepen is afhankelijk van wat daarover is afgesproken. Indien de waarborgsom tijdens de looptijd van de huurovereenkomst niet is aangesproken, moet deze aan het einde van de huurovereenkomst worden teruggestort aan de huurder.

    De voordelen voor de verhuurder zijn dat hij rechtstreekse zekerheid heeft. Hij heeft het bedrag immers onder zich. Ook heeft de verhuurder door de waarborgsom meer liquide middelen. Een verhuurder die meerdere waarborgsommen tot zijn beschikking heeft, heeft mogelijk minder financiering nodig.

    Ten opzichte van de bankgarantie is de waarborgsom flexibeler als het gaat om het aanpassen van het bedrag. Bij het aanpassen van het bedrag waarvoor de bankgarantie is gesteld, moet de huurder naar de bank. Verder is een waarborgsom makkelijk over te dragen. Wanneer het gehuurde wordt overgedragen aan een nieuwe eigenaar, dan gaat de terugbetalingsverplichting van de waarborgsom vanzelf mee over op deze nieuwe eigenaar op grond van artikel 7:226 BW.

    Een ander voordeel voor de verhuurder is dat hij de waarborgsom kan verrekenen met de vordering die hij op huurder heeft. Ook huurschulden na datum faillissement kunnen door de verhuurder met de waarborgsom verrekend worden.

    De waarborgsom heeft ook voor de huurder een voordeel. Hij hoeft namelijk geen extra kosten te betalen voor het storten van een waarborgsom, in tegenstelling tot bijvoorbeeld het stellen van een bankgarantie. Een nadeel voor de huurder is dat hij afhankelijk is van de verhuurder voor de terugbetaling van de waarborgsom bij het einde van de huurovereenkomst. Daar zit dus een risico voor de huurder.

    Het is aan te raden om te specificeren in welke gevallen de waarborgsom mag worden aangesproken en hoe lang deze geldig is. Wanneer de waarborgsom ook geldt voor opleveringsverplichtingen van huurder dan ligt het voor de hand om de waarborgsom ook te laten gelden tot tenminste zes maanden na de feitelijke ontruiming van het gehuurde. Handig is ook om iets op te nemen over wanneer een verhuurder de waarborgsom mag aanspreken, bijvoorbeeld nadat hij een sommatiebrief naar de huurder heeft verstuurd. En of de waarborgsom door de huurder met de laatste huurverplichting mag worden verrekend.

    3. Concerngarantie 

    Dan de concerngarantie. Dit is in de kern een verklaring van een aan de huurder gelieerde vennootschap, doorgaans de moedervennootschap, dat deze garant staat voor de nakoming van de verplichtingen die huurder heeft op grond van de huurovereenkomst. De concerngarantie verschilt in ieder geval in die zin van de bankgarantie, omdat de concerngarantie zowel abstract kan zijn, als concreet kan zijn verbonden met de onderliggende rechtsverhouding (zoals de huurovereenkomst). Dat is bij de bankgarantie niet het geval. Daarbij is sprake van een abstract karakter.

    De concerngarantie heeft voor de verhuurder als voordeel dat deze doorgaans ruim geformuleerd is. In ieder geval vaak ruimer dan de bankgarantie. Verder geldt er ook geen financiële beperking tot bijvoorbeeld maximaal drie maanden huur. Ook geldt er vaak geen materiële beperking. Het is gebruikelijk dat de concerngarantie wordt afgegeven voor alle verplichtingen van de huurder. De nadelen van een concerngarantie zijn dat de verhuurder afhankelijk is van een gezonde financiële status van de vennootschap die garant staat. En dat de concerngarantie niet zonder meer mee overgaat op de rechtsopvolger van de verhuurder.

    De voordelen voor de huurder zijn dat aan de concerngarantie geen kosten zijn verbonden. Dat is bij de bankgarantie wel het geval. Bovendien heeft een concerngarantie geen invloed op de kredietruimte van de huurder.

    4. De 403-verklaring

    Een 403-verklaring is een verklaring van een rechtspersoon die zich hoofdelijk aansprakelijk stelt voor rechtshandelingen van andere rechtspersonen die tot hetzelfde concern behoren.

    De nadelen voor de verhuurder zijn dat de 403-verklaring een enigszins beperkte zekerheid geeft, omdat deze niet geldt voor aansprakelijkheid op grond van onrechtmatige daad. Daarnaast geldt dat degene die de 403-verklaring afgeeft, zelf kan bepalen voor welke schulden van de huurder de 403-verklaring wordt afgegeven. Voor de verhuurder is verder nadelig dat de 403-verklaring kan worden ingetrokken. Als dat gebeurt, dan geldt dat de aansprakelijkheid van de moeder voor de al gesloten huurovereenkomst in beginsel niet wordt aangetast tenzij er sprake is van de voorwaarden als bedoeld in artikel 2:404 lid 3 BW. Deze voorwaarden komen er, kort gezegd, op neer dat de dochtervennootschap niet meer tot de groep behoort, het voornemen tot beëindiging van de aansprakelijkheid wordt gepubliceerd en er geen verzet wordt ingesteld, althans een verzet niet succesvol is geweest.

    5. Borgtocht

    Dan tot slot de zekerheid in de vorm van een borgtocht. Een borgtocht lijkt op de hoofdelijke aansprakelijkheid van een medehuurder. Het grootste verschil met de hoofdelijke aansprakelijkheid is dat de borg pas kan worden aangesproken als de huurder tekort schiet. Bij hoofdelijke aansprakelijkheid kan de verhuurder alle aansprakelijke partijen  tegelijk aanspreken.

    In tegenstelling tot de concerngarantie en bankgarantie kan de borg die wordt aangesproken inhoudelijk verweer voeren. Dat is hetzelfde verweer als waarop de huurder zich zelf kan beroepen. Als een huurder zich op verrekening zou kunnen beroepen, dan kan de aangesproken borg dit ook.

    Wanneer een borg een natuurlijk persoon is, dan is het van belang om erop te letten of het nodig is dat de echtgeno(o)te meetekent bij het aangaan van de borg. Dat vereiste geldt niet indien de borg wordt aangegaan in verband met de normale uitoefening van beroep of bedrijf van degene die de borgtocht aangaat. Bijvoorbeeld de directeur grootaandeelhouder die zich in privé borgstelt voor de vennootschap die een bedrijfsruimte aanhuurt.

    Het kan van belang zijn om alle vormvereisten bij het opstellen van een borgtocht goed na te leven. Dit om te voorkomen dat de constructie toch wordt aangemerkt als medehuurderschap.

    Conclusie

    In deze blog kwamen de meest voorkomende zekerheden in het huurrecht aan bod. Daaruit blijkt dat aan elke zekerheid voor- en nadelen verbonden zijn voor zowel de verhuurder als huurder. En dat het van belang is dat de omvang en voorwaarden voor het inroepen van de zekerheden zorgvuldig worden omschreven. Mocht u hierover vragen hebben, neem dan (vrijblijvend) contact op met één van onze huurrecht advocaten.

  • ROZ model bankgarantie voor huurovereenkomst bedrijfsruimte mag door nieuwe verhuurder worden getrokken

    Veel verhuurders willen bij het aangaan van een huurovereenkomst bedrijfsruimte dat de huurder financiële zekerheid stelt. Dat kan bijvoorbeeld met een ROZ model bankgarantie of een concerngarantie. Als de verhuurder het gehuurde vervolgens tijdens de huurovereenkomst verkoopt, kan discussie ontstaan of de garantie met het gehuurde is overgegaan naar de nieuwe verhuurder. Voor de bankgarantie volgens het model van de Raad van Onroerende Zaken (ROZ) oordeelde de rechtbank Amsterdam onlangs dat de bankgarantie bij verkoop van het gehuurde mee overgaat.

    Huurder failliet en verhuurder int ROZ model bankgarantie
    Tijdens de huurovereenkomst – en na het stellen van de bankgarantie – wordt het gehuurde verkocht. De nieuwe eigenaar wordt verhuurder. Een paar jaar daarna gaat de huurder failliet en ontstaat er een huurachterstand. Op verzoek van de verhuurder, maakt de bank het bedrag van de bankgarantie (ruim € 50.000,– ) aan hem over. De bank crediteert de bankrekening van de failliete huurder voor eenzelfde bedrag.

    Volgens de curator van de failliete huurder had de bank niet mogen uitkeren en moet het bedrag aan de boedel worden betaald.

    ROZ model bankgarantie mee overgegaan?
    De ROZ model bankgarantie zegt dat deze overgaat op “rechtsverkrijgenden van de verhuurder”. Wat betekent dit?

    Volgens de nieuwe verhuurder betekent dit dat de bankgarantie bij de verkoop van het gehuurde mee is overgaan. De curator ziet dat anders. Hij zegt dat de bankgarantie zelf ook aan de nieuwe verhuurder had moeten worden overgedragen.

    Nieuwe verhuurder mag bankgarantie trekken
    De curator heeft het nakijken. De rechtbank oordeelt  dat uit de tekst van de ROZ model bankgarantie blijkt dat deze bij de verkoop van het gehuurde mee overgaat op de nieuwe verhuurder.

    Voor de praktijk lijkt dit een wenselijke uitkomst. Al is het maar omdat de huurder anders de mogelijkheid zou hebben om de verkoop te frustreren.

    Het is evengoed begrijpelijk dat de curator de ROZ model bankgarantie anders uitlegde. Hij zal wellicht niet de laatste zijn die dat doet. In het huidige financiële klimaat waarin veel huurders het niet redden, kunnen verhuurders met deze uitspraak dus hun voordeel doen.

    Irene Hofhuis  is advocaat binnen de sectie Vastgoedrecht van FORT. Zij adviseert en procedeert onder meer op het gebied van huur, koop en verkoop van vastgoed. Voor vragen is zij bereikbaar op 020 – 664 5111 of via mail.

  • Bedrijfsoverdracht en huur: de indeplaatsstelling

    Wat is een indeplaatsstelling?

    Bij een indeplaatsstelling neemt een derde de positie van de oorspronkelijk huurder over. Deze wordt als huurder “in de plaats gesteld” en neemt de rechten en verplichtingen uit de huurovereenkomst over.

    Dit is een contractsoverneming. Daarvoor moet de verhuurder toestemming geven, want het uitgangspunt in het Nederlandse recht is contractsvrijheid: het staat iedere partij vrij om zelf te bepalen met wie zij een contract sluit.

    Rechterlijke machtiging

    In artikel 7:307 BW wordt een uitzondering gemaakt op de contractsvrijheid. Deze uitzondering geldt (alleen) voor de situatie waarin het bedrijf dat in het gehuurde wordt uitgeoefend, door de huurder aan een derde wordt overgedragen. De huurder kan dan bij de rechter vorderen dat de derde in zijn plaats wordt gesteld als huurder.

    Overdracht van het bedrijf

    De huurder kan dus alleen een indeplaatsstelling vorderen als hij zijn bedrijf overdraagt. Deze voorwaarde is geregeld stof voor discussie. De verhuurder stelt zich vaak op het standpunt dat niet het bedrijf van de oorspronkelijk huurder, maar alleen diens huurrechten worden overgedragen.

    De rechter vergelijkt het beoogde gebruik van het gehuurde na indeplaatsstelling met het gebruik door de oorspronkelijk huurder. Dit om te beoordelen of er nog kan worden gesproken van hetzelfde bedrijf. Voor de vraag er daadwerkelijk een bedrijf wordt overgedragen, bekijkt de rechter daarnaast wat precies wordt overgedragen. Vaak worden naast de huurrechten de inventaris, voorraden, het personeel en de goodwill overgedragen.

    Het is steeds de vraag of de rechter zal oordelen dat daarmee sprake is van een bedrijfsoverdracht. Dit kan onder meer afhangen van de vraag of de voorraden en inventaris na de indeplaatsstelling nog wel zullen worden gebruikt voor de bedrijfsvoering in het gehuurde. Als na de indeplaatsstelling bijvoorbeeld de formule wordt gewijzigd, kan worden gesteld dat de voorraden en inventaris geen waarde hebben en dat geen sprake is van een bedrijfsoverdracht.  Rechters geven hierover echter wisselende oordelen.

    Overige criteria voor indeplaatsstelling

    Als vaststaat dat er wel sprake is van een bedrijfsoverdracht moet de rechter alle omstandigheden van het geval betrekken bij zijn beslissing om de machtiging al dan niet te verstrekken.

    Daarbij geeft de wet de rechter twee concrete handvaten voor het nemen van zijn beslissing:

    • De rechter mag de vordering alleen toewijzen als de huurder (of de ander die het bedrijf uitoefent) een zwaarwichtig belang heeft bij de overdracht daarvan. Van zo’n zwaarwichtig belang is bijvoorbeeld sprake als de huurder vanwege zijn gezondheid niet meer in staat is om zijn bedrijf voort te zetten.
    • De rechter moet de vordering afwijzen als de voorgestelde nieuwe huurder niet voldoende waarborgen biedt voor een volledige nakoming van de huurovereenkomst en voor een behoorlijke bedrijfsvoering. De huurder doet er dus verstandig aan om voldoende documentatie te verschaffen waaruit blijkt dat de voorgestelde nieuwe huurder deze waarborgen wel biedt. Zoals jaarcijfers, ondernemingsplannen etc.

    Irene Hofhuis  is advocaat binnen de sectie Vastgoedrecht van FORT. Zij adviseert en procedeert onder meer op het gebied van huur, koop en verkoop van vastgoed. Voor vragen is zij bereikbaar op 020 – 664 5111 of via mail.

  • Huurbeëindiging op grond van dringend eigen gebruik/belangenafweging

    Huurbeëindiging op grond van dringend eigen gebruik/belangenafweging

    In vervolg op ons seminar “Actualiteiten dringend eigen gebruik/renovatie en indeplaatsstelling” van 26 juni 2014 attenderen wij u graag op het volgende.

    Zoals tijdens ons seminar aan de orde kwam, hangt de uitkomst van een procedure in belangrijke mate af van de wijze waarop partijen hun stellingen onderbouwen. Dat wordt onderstreept door een uitspraak van het Hof Amsterdam van 10 juni 2014 (gepubliceerd op 2 juli 2014).

    Het Hof stelt verhuurder in het gelijk en beëindigt de huurovereenkomst met  Hoogenbosch Retail Group B.V.

    Hoogenbosch huurt een winkelruimte in de Kalverstraat. Verhuurder heeft de huurovereenkomst opgezegd op grond van dringend eigen gebruik/renovatie en de belangenafweging.

    Verhuurder onderbouwt zijn vorderingen als volgt:

    1. Uit verschillende overgelegde rapporten blijkt dat met name op drukke winkellocaties, zoals de Kalverstraat, behoefte is aan steeds grotere winkels.
    2. Drie rapporten van makelaars bevestigen dat.
    3. Er wordt een verdieping toegevoegd aan het gehuurde en de eerste verdieping wordt publieks-/winkelruimte. Het aantal bewinkelbare meters wijzigt van circa 49,5 m² naar circa 153 m².
    4. Na renovatie is een minimale huur van € 231.000,– per jaar haalbaar. Dat is onderbouwd door brieven/verklaringen van drie makelaars.
    5. De huurovereenkomst loopt al 15 jaar.
    6. Huurster is niet afhankelijk van deze vestiging.
    7. Huurster heeft meerdere vestigingen aan de Kalverstraat en de Nieuwendijk.
    8. Huurster heeft haar investeringen afgeschreven en terugverdiend.
    9. Huurster heeft geen behoefte aan de renovatie en is niet bereid om de haalbare huur na renovatie te betalen.

    Huurster verweert zich als volgt:

    1. Zij betwist de tendens naar schaalvergroting. Zij kiest juist voor meer dan één (kleinere) vestiging in de Kalverstaat. Andere retailketens doen hetzelfde.
    2. De renovatie levert geen rendabele investering op. Volgens een ingewonnen advies is het verschil tussen de huurwaarde na renovatie en de huidige markthuurwaarde slechts € 15.000,– per jaar.
    3. Alternatieve winkelruimtes in de Kalverstraat (met een vergelijkbare lage huur) zijn niet voorhanden.

    Op basis hiervan oordeelt het Hof dat de belangenafweging uitvalt in het voordeel van de verhuurder.

    Het Hof lijkt veel waarde te hebben toegekend aan de door de verhuurder overgelegde verklaringen en rapporten van makelaars, die het standpunt van verhuurder ondersteunen. Huurder heeft daar kennelijk onvoldoende tegenin gebracht.

  • Huurder: zorg voor proces-verbaal van oplevering bij einde huurovereenkomst

    Bij het einde van de huurovereenkomst moet de huurder het gehuurde weer aan de verhuurder teruggeven. De teruggave van het gehuurde wordt “de oplevering” van het gehuurde genoemd.

    Niet zelden ontstaat er op dat moment discussie over de vraag of het gehuurde door de huurder in goede staat is opgeleverd. Bijvoorbeeld omdat huurder en verhuurder van mening verschillen over de vraag of de huurder de vloerbedekking moet verwijderen of gaten in de muren moet dichten.

    Proces-verbaal van oplevering

    Over het algemeen wordt bij de oplevering een proces-verbaal van oplevering opgemaakt. Als de verhuurder hier het initiatief toe neemt, is het als huurder belangrijk om daar bij te zijn. Zo kan de huurder er op toezien dat in het proces-verbaal geen onjuistheden m.b.t. opleveringsgebreken worden opgeschreven.  En voor zover de verhuurder bepaalde punten wel wil opschrijven, kan de huurder tijdig kenbaar maken dat hij het hier niet mee eens is.

    Het is voor de huurder van belang dat er meteen bij (of zo snel mogelijk na) oplevering een proces-verbaal wordt opgemaakt, omdat daarmee vaststaat wat de staat van het gehuurde bij oplevering is. Eventuele latere beschadigingen aan het gehuurde kunnen dan niet meer op het bordje van de huurder worden gelegd.

    Oplevering staat niet meer ter discussie

    Maar net zo belangrijk is dat met een proces verbaal van oplevering vaststaat dát er is opgeleverd.  Als daar discussie over bestaat, kan de rechter de huurder namelijk veroordelen tot betaling van een gebruiksvergoeding voor de periode waarin hij het gehuurde na het eindigen van de huurovereenkomst nog onder zich had. De huurder doet er dus goed aan om deze mogelijke discussie d.m.v. een proces-verbaal van oplevering te voorkomen.

    Zeker in deze tijd, waarin verhuurders moeite hebben om hun bezit verhuurd te krijgen en het regelmatig voorkomt dat zij hun (huur)inkomsten op andere wijze proberen te behouden. Bijvoorbeeld door het standpunt in te nemen dat de huurder het gehuurde na het einde van de huurovereenkomst niet terug heeft gegeven.

    Irene Hofhuis  is advocaat binnen de sectie Vastgoedrecht van FORT. Zij adviseert en procedeert onder meer op het gebied van huur, koop en verkoop van vastgoed. Voor vragen is zij bereikbaar op 020 – 664 5111 of via mail.

  • Verboden onderverhuur. Particuliere verhuurder vordert met succes afdracht van de winst!

    Verboden onderverhuur komt nog steeds op grote schaal voor, zeker in de grote steden. Voor verhuurders is het een doorn in het oog. Het is niet alleen tijdrovend en kostbaar om verboden onderverhuur tegen te gaan, maar de verhuurder wordt ook de mogelijkheid ontnomen om de woning zelf tegen een hogere huur te verhuren. De verhuurder lijdt dus in meerdere opzichten schade. De huurder die onbevoegd onderverhuurt maakt ondertussen iedere maand winst. Immers, de onderhuurder betaalt meestal fors meer dan de huurder.

    Schadevergoeding in de vorm van winstafdracht

    Op grond van de wet is het mogelijk om schadevergoeding te krijgen in de vorm van winstafdracht. Dat wil zeggen dat de verhuurder kan vorderen dat de huurder de nettowinst, die hij heeft gemaakt met de verboden onderverhuur, aan hem moet afdragen. Voorwaarden zijn wel dat vast moet staan dat de verhuurder schade heeft geleden vanwege de verboden onderverhuur en dat de huurder winst heeft gemaakt. Ook moet de exacte hoogte van de schade niet goed vast te stellen zijn. Dat heeft ermee te maken dat schadevergoeding in de vorm van winstafdracht een vorm van abstracte schadeberekening is. Als de schade concreet kan worden vastgesteld, is er geen plaats voor een abstracte schadeberekening.

    Corporaties vorderen met succes winstafdracht

    Wij hebben al eerder gezien dat corporaties met succes afdracht van de winst vorderen die is gemaakt met verboden onderverhuur. In 2008 heeft het Hof Amsterdam deze vordering van een corporatie voor het eerst toegewezen. De schade van de corporatie bestond met name uit de kosten die gepaard gingen met het in stand houden van een speciale afdeling die verboden onderverhuur bestrijdt. Omdat niet precies kon worden vastgesteld welke schade de corporatie leed door dit specifieke geval van verboden onderverhuur, werd de schade (abstract) vastgesteld op de hoogte van de genoten winst. In 2010 bevestigde de Hoge Raad het oordeel van het Hof. Nadien hebben andere corporaties vergelijkbare successen behaald.

    Particuliere verhuurder nu ook succesvol!

    Recentelijk, op 28 januari 2014, heeft het Hof Amsterdam geoordeeld dat ook een particuliere verhuurder afdracht van de winst kan vorderen die is gemaakt met verboden onderverhuur. Verhuurder had een beheerder  ingeschakeld die zich onder meer bezighield met de bestrijding van verboden onderverhuur. Net als een corporatie maakte de verhuurder kosten (beheervergoeding) om verboden onderverhuur tegen te gaan en dus leed hij schade. Daarnaast leed verhuurder schade omdat hij – nu huurder de huurwoning aanhield voor onderverhuur in plaats van de huurovereenkomst op te zeggen – niet eerder een aanmerkelijke huurverhoging had kunnen realiseren. Omdat de exacte hoogte van de schade niet kon worden vastgesteld, werd deze vastgesteld op de behaalde winst.

    Goed nieuws dus voor particuliere verhuurders!

  • Hoge Raad: “Bij winkelruimte geldt Herenhuis-criterium niet!”

    Hoge Raad: “Bij winkelruimte geldt Herenhuis-criterium niet!”

    In een uitspraak uit 2010, bekend als “Het Herenhuis-arrest” heeft de Hoge Raad beslist dat het enkele feit dat een verhuurder wil renoveren, niet voldoende is om aan te nemen dat sprake is van dringend eigen gebruik. Van dringend eigen gebruik zou, volgens de Hoge Raad, alleen sprake kunnen zijn indien daarnaast ook een structurele wanverhouding tussen de exploitatiekosten en de huuropbrengsten bestaat.

    Het Herenhuis-arrest ging over woonruimte. De vraag die de juristen sindsdien bezig hield was of de eis van de structurele wanverhouding ook voor winkelruimte geldt. Op die vraag heeft de Hoge Raad op 14 februari 2014 een – ontkennend – antwoord gegeven.

    Het ging in de laatstgenoemde zaak om het volgende.

    Verhuurder is eigenaar van een winkelcentrum. Een deel daarvan is verhuurd aan een discount supermarkt. Het was voor beide partijen duidelijk dat het winkelcentrum verouderd was en gerenoveerd moest worden. De supermarkt wilde op zich wel meewerken aan de renovatie en was ook bereid om na renovatie een iets hogere huurprijs betalen. Voor verhuurder was de huurprijs die de supermarkt wilde gaan betalen echter niet voldoende om een kostendekkende exploitatie mogelijk te maken. En omdat de supermarkt – ook na enig onderhandelingen – niet meer wilde betalen, was er voor verhuurder geen andere mogelijkheid dan het opzeggen van de huurovereenkomst wegens dringend eigen gebruik.

    Hof Amsterdam besliste evenals de kantonrechter dat sprake is van dringend eigen gebruik. De supermarkt liet het daarbij niet zitten en ging – maar naar nu blijkt: zonder resultaat – in cassatie. Volgens de Hoge Raad gaat het, bij de bescherming die een huurder van woonruimte op grond van de wet geniet, om de bescherming van zijn woonbelang (het belang van het hebben van huis en haard). Bij de bescherming van huurders van winkelruimte gaat het om een bescherming van (fundamenteel) andere aard, waarbij met name bedrijfseconomische belangen van de huurder en de verhuurder een rol spelen. In dit geval – waarin de noodzaak van renovatie tussen partijen niet ter discussie staat – kan daarom niet van verhuurder worden gevergd dat hij een huurovereenkomst voortzet die na renovatie leidt tot een niet-kostendekkende exploitatie.

    De conclusie van deze uitspraak is dus dat een structurele wanverhouding tussen de exploitatiekosten en de huuropbrengsten bij winkelruimte geen voorwaarde is om op grond van dringend eigen gebruik te kunnen opzeggen.

    Helma Sengers is advocaat en legal expert binnen de sectie Vastgoed & Overheid van Fort Advocaten.