Tag: horeca

  • Track record Katinka Amrâth Hotels & Restaurants adviseren procederen huurgerlateerde zaken

    Track record Katinka Amrâth Hotels & Restaurants adviseren procederen huurgerlateerde zaken

    Adviseren van en procederen voor Amrâth Hotels & Restaurants over diverse huurgerelateerde zaken.

  • Seksueel grensoverschrijdend gedrag op de hotelwerkvloer

    Seksueel grensoverschrijdend gedrag op de hotelwerkvloer

    Seksueel grensoverschrijdend gedrag op de hotelwerkvloer

    24 februari 2022, door Elias van Kampen en Lize van de Werken voor Hospitality Management

     

    Zeer recent kwam het onderwerp seksueel grensoverschrijdend gedrag op de werkvloer opnieuw vol in het nieuws. Onder meer het plotselinge vertrek van Marc Overmars bij Ajax en de misstanden bij de talentenshow ‘The Voice of Holland’ deden veel stof opwaaien. Naast het grensoverschrijdende gedrag zelf, bestond ook veel verontwaardiging over de rol van de werkgever in deze kwesties. Hoe was het mogelijk dat het grensoverschrijdende gedrag al zo lang gaande was en (mogelijk) al bekend was, zonder dat werd ingegrepen? Deze recente voorvallen maken duidelijk dat seksueel grensoverschrijdend gedrag op de werkvloer helaas nog altijd een actueel en maatschappelijk probleem is. Uit een studie van het College voor de Rechten van de Mens blijkt dat gemeten over een periode van tien jaar, één op de vijf vrouwen te maken heeft gehad met seksuele intimidatie op de werkvloer, tegenover één op de tien mannen. Uit onderzoek blijkt dat in de horeca seksuele intimidatie gemiddeld vaker voorkomt dan in andere sectoren.[1] Alle reden dus om bij dit actuele onderwerp stil te staan.

    In dit artikel wordt ingegaan op de zorgplicht van de werkgever om seksueel grensoverschrijdend gedrag op de hotelwerkvloer te voorkomen. Welke verplichtingen gelden voor een werkgever om te zorgen voor een veilige werkplek, vrij van (seksueel) grensoverschrijdend gedrag? Het artikel sluit af met een aantal praktische tips om een veilige werkomgeving te creëren.

    Wettelijk kader: zorgplicht van een werkgever

    Een werkgever heeft diverse wettelijke verplichtingen ten aanzien van seksueel grensoverschrijdend gedrag op de werkvloer. Zo is in het Burgerlijk Wetboek een verbod op seksuele intimidatie neergelegd. Seksuele intimidatie wordt gedefinieerd als: enige vorm van verbaal, non-verbaal of fysiek gedrag met een seksuele connotatie dat als doel of gevolg heeft dat de waardigheid van de persoon wordt aangetast, in het bijzonder wanneer een bedreigende, vijandige, beledigende of kwetsende situatie wordt gecreëerd. Naast dit verbod geldt voor de werkgever ook een wettelijke zorgplicht om seksueel grensoverschrijdend gedrag op de werkvloer te voorkomen en tegen te gaan. Op grond van de Arbeidsomstandighedenwet is een werkgever verplicht te zorgen voor een veilige werkplek die (voor zover mogelijk) vrij is van psychosociale arbeidsbelasting, waaronder expliciet seksuele intimidatie wordt geschaard. Daarnaast volgt de zorgplicht voor de werkgever om seksueel grensoverschrijdend gedrag te voorkomen ook uit de verplichting zich te gedragen als een ‘goed werkgever’. Diverse wettelijke bepalingen dragen een werkgever dus op te zorgen voor een veilige werkomgeving, vrij van seksueel grensoverschrijdend gedrag. Concrete invullingen en voorschriften worden hierbij echter niet gegeven.

    Hoe kan een werkgever de zorgplicht invullen?

    De zorgplicht van een werkgever ter zake van seksueel grensoverschrijdend gedrag op de werkvloer kan op verschillende wijzen worden ingevuld. Ook bij seksueel grensoverschrijdend gedrag geldt uiteraard dat voorkomen beter is dan genezen. Het creëren van een veilige werkomgeving waarbij door de werkgever preventief wordt gestuurd op het voorkomen van seksueel grensoverschrijdend gedrag, is uiteraard (veel) beter dan achteraf ingrijpen en sanctioneren. Het invoeren van een preventief (zero tolerance) beleid is dus van groot belang. Dit kan in de vorm van een gedragscode, waarin kan worden opgenomen hoe werknemers met elkaar dienen om te gaan. Hierin kunnen kaders worden geschept ten aanzien van ongewenste omgangsvormen en welke maatregelen (kunnen) volgen bij overtreding.

    Onderdeel van een gedragscode is doorgaans een protocol dat in werking treedt op het moment dat zich een incident voordoet. Dit is allereerst voor een werknemer van belang, zodat duidelijk is bij wie een incident kan worden gemeld en hoe hiermee wordt omgegaan. Daarnaast heeft ook een werkgever baat bij een dergelijk protocol, zodat adequaat wordt gereageerd op het incident. Dit kan bijvoorbeeld door een zorgvuldig en onafhankelijk onderzoek. Ook een sanctiebeleid is een belangrijk onderdeel van een gedragscode. Zo wordt kenbaar gemaakt dat seksueel grensoverschrijdend gedrag binnen de organisatie niet wordt getolereerd (zero tolerance) en altijd arbeidsrechtelijke consequenties heeft. Een werkgever dient dit sanctiebeleid uiteraard consequent toe te passen. Overigens is sanctioneren alleen onvoldoende. Het bieden van steun aan het slachtoffer en het beperken van diens schade is evenzeer van groot belang. Dit kan door te inventariseren wat een slachtoffer nodig heeft. De bedrijfsarts kan hierbij behulpzaam zijn.

    Tot slot kan een werkgever een vertrouwenspersoon aanwijzen. Hoewel dit niet wettelijk verplicht is, zou ons advies zijn hiervan wel gebruik te maken. Dit kan voor werknemers de drempel verlagen om problemen op de werkvloer aan te kaarten. Een vertrouwenspersoon kan iemand van de organisatie zelf of van buitenaf zijn. Een werkgever dient de werknemers te attenderen op het bestaan van een vertrouwenspersoon en te informeren hoe met de vertrouwenspersoon contact kan worden opgenomen.

    Tips voor het creëren van een veilige werkomgeving

    Het begint met het creëren van een veilige werkomgeving. Het helpt als een deugdelijke gedragscode bestaat met een protocol dat in werking treedt op het moment dat een klacht binnenkomt. Een deugdelijke gedragscode en een (externe) vertrouwenspersoon lossen het probleem seksueel grensoverschrijdend gedrag op de werkvloer uiteraard niet automatisch op, maar kunnen wel bijdragen aan het voorkomen en tegengaan van ongewenst gedrag. Voor een gedragscode geldt dit alleen op het moment dat deze ook daadwerkelijk ‘levend’ is binnen de organisatie. Dit is vaak niet het geval als de gedragscode alleen bij de indiensttreding van een werknemer eenmalig onder de aandacht wordt gebracht. Zorg ervoor dat regelmatig én zichtbaar de tijd wordt genomen voor de vraag wat nu wenselijk en onwenselijk gedrag is op de werkvloer. Bespreek regelmatig met het personeel wat belangrijke principes zijn binnen de organisatie en wat de grenzen zijn van acceptabel gedrag. Ga bijvoorbeeld in op dilemma’s en lastige situaties die zich op de werkvloer kunnen voordoen. Ook kan het aanbieden van trainingen aan leidinggevenden van belang zijn om hen concrete tips en handreikingen te geven hoe zij met ongewenst gedrag op de werkvloer kunnen omgaan en slachtoffers kunnen helpen. Leidinggevenden leren hierdoor actief signalen op te halen over lastige situaties op de werkvloer en kunnen zich daar ook duidelijk over uitspreken. Op het moment dat een werkgever actief invulling geeft aan zijn zorgplicht, is het voor slachtoffers en omstanders makkelijker om in te grijpen en hulp te bieden.

    Afsluiting
    Heeft u nog vragen over uw plichten als horecawerkgever ten aanzien van (seksueel) grensoverschrijdend gedrag of hulp nodig bij (bijvoorbeeld) het opstellen van een gedragscode? Aarzel niet om contact op te nemen met Elias van Kampen (elias.vankampen@actlegal-fort.com) of Lize van de Werken (lize.vandewerken@actlegal-fort.com) van het team Arbeidsrecht van act legal.

    [1]  Zie bijvoorbeeld de Nationale Enquête Arbeidsomstandigheden 2020 van het TNO.

  • Track record Pieter Nedstede aankoop vastgoed Cafe De Vergulden Gaper

    Track record Pieter Nedstede aankoop vastgoed Cafe De Vergulden Gaper

    Begeleiding van Nedstede bij de aankoop van het vastgoed en de exploitatie van Café De Vergulden Gaper in de Jordaan.

  • Track record Pieter Nedstede verkoop aandelen Supperclub

    Track record Pieter Nedstede verkoop aandelen Supperclub

    Begeleiding van Nedstede bij de verkoop van hun aandelenbelang in Supperclub.

  • Track record Berth arbitrageprocedure vennoot horeca joint venture Volendam afrekening en waardering

    Track record Berth arbitrageprocedure vennoot horeca joint venture Volendam afrekening en waardering

    Arbitrageprocedure ten behoeve van vennoot in een horeca joint venture te Volendam betreffende de onderlinge afrekening en de waardering van de onderneming.

  • Een doorstart door de hotelexploitant: de inventaris

    Een doorstart door de hotelexploitant: de inventaris

    Een doorstart door de hotelexploitant: de inventaris

    5 maart 2021, door Lauran van Hoof

     

    Eerder verscheen een blog van Florentijn Verhagen, advocaat bij act legal, over de doorstart vanuit faillissement. Hij ging hierbij met name in op de huurovereenkomst. In dit blog wordt de doorstart verder verkend en bespreekt Lauran van Hoof een ander aspect: de inventaris.

    De hotelexploitant is failliet verklaard, de curator is aangesteld en de doorstarter heeft inmiddels een nieuwe huurovereenkomst met de verhuurder. En wat dan? De doorstarter zal ook behoefte hebben aan een inventaris. De inventaris zal grotendeels nog in pand aanwezig zijn, maar de eerste vraag die dan opkomt: van wie is deze inventaris eigenlijk? Op het eerste gezicht lijkt het vanzelfsprekend dat de failliete hotelexploitant eigenaar is van de inventaris en de curator het dus voor het zeggen heeft. Dit ligt echter genuanceerder.

    Natrekking

    Er bestaat een verschil tussen roerende en onroerende zaken. Het is belangrijk om dit onderscheid te maken omdat dit bepaalt of een zaak toekomt aan de failliete hotelexploitant (en dus de curator) of aan de verhuurder. De verhuurder is immers eigenaar van het pand: de onroerende zaak. De curator gaat over de inventaris: de roerende zaak. Bij een tafel zal snel duidelijk zijn dat het om een roerende zaak gaat, maar hoe zit het met de ingebouwde receptie of de douchewand die vast is gemaakt aan de muur? Toen de douchewand werd geleverd was het duidelijke een roerende zaak, maar is deze mogelijk onroerend geworden omdat hij is gemonteerd in de badkamer?

    Ja, dat kan. In juridische termen wordt dit natrekking genoemd. Als een receptiemeubel (roerende zaak) wordt gemonteerd in het pand (onroerende zaak) dan kan het receptiemeubel een dusdanig onderdeel van het pand worden dat het receptiemeubel voortaan ook als onroerend wordt gezien. Het pand trekt het receptiemeubel dan na. Om te bepalen in welke gevallen een roerende zaak opgaat in een onroerende zaak is onder andere van belang of de zaak bijvoorbeeld makkelijk en zonder schade kan worden gedemonteerd.

    Als nu blijkt dat het receptiemeubel onderdeel is geworden van het pand betekent dit dat de curator met lege handen staat en de verhuurder in zijn handen kan wrijven. Het receptiemeubel is immers nu eigendom van de verhuurder. De doorstarter zal nu minder zaken van de curator moeten kopen en dit verlaagt de koopprijs. De verhuurder heeft iets gekregen, waar hij niet voor heeft betaald en ook niets voor heeft hoeven doen. Dat klinkt wat oneerlijk, maar de wet heeft hiervoor nog een uitzondering.

    Wegbreekrecht

    De huurder van een pand heeft het recht om voor het einde van de huurperiode zaken uit het pand te verwijderen die hij zelf heeft aangebracht. Dit wordt het wegbreek- of wegneemrecht genoemd. In geval van het receptiemeubel betekent dit dat het weer verwijderd mag worden. Het wordt dan weer een roerende zaak en dus eigendom van de huurder.  Zodra de huurperiode is geëindigd en het pand is ontruimd vervalt het recht.

    Nadat het recht is vervallen, kan de huurder (lees: curator) wel van de verhuurder een vergoeding verlangen. Deze laatste is er immers op vooruit gegaan zonder iets te moeten doen of betalen. Een dergelijke vergoeding wordt in zakelijke huurovereenkomsten echter vaak uitgesloten. De curator zal hier dus bedachtzaam op moeten zijn.

    Bodemvoorrecht

    Tot slot speelt er bij de overname van de inventaris ook nog een fiscaal aspect. De Belastingdienst heeft een algeheel voorrecht op alle goederen van de belastingschuldige. Dit voorrecht gaat onder omstandigheden ook voor op het pandrecht van (bijvoorbeeld) de bank. Daarom moet de Belastingdienst door de huurder geïnformeerd worden zodra bepaalde onderdelen van de inventaris uit het pand verwijderd worden of niet langer eigendom zijn van de huurder. Dit geldt echter weer niet voor alle zaken die in het pand aanwezig zijn. Het geldt bijvoorbeeld voor de tafels en stoelen in het restaurant, maar niet voor de voorraad in de keuken. Ook hierbij is weer van belang om te bepalen wie eigenaar is van welke zaken.

    Afsluiting

    Bij de overname van de inventaris door een doorstarter vanuit faillissement spelen meerdere juridische kwesties. Afhankelijk van het perspectief van de betrokken partij zijn er bepaalde aandachtspunten.

    Heeft u nog vragen? Neem dan contact op met mij – Lauran van Hoof – of één van mijn collega’s van de sectie Insolventierecht & Herstructurering van act legal.

     


     

  • Coronakortingen in de hotelbranche

    Coronakortingen in de hotelbranche

    4 maart 2021, door Dirk van den Berg

     

    Het valt op dat een relatief groot deel van de tot op heden gewezen rechterlijke uitspraken over coronakortingen betrekking heeft op horeca-panden. Cafés, restaurants en clubs zijn tijdens de eerste lockdown verplicht gesloten geweest (en zijn ook tijdens de tweede lockdown weer verplicht gesloten), zodat hun omzet enige tijd geheel is weggevallen. Hotels mochten openblijven, maar vanwege het wegblijven van zowel toeristen als zakenreizigers is hun bezetting vanaf medio maart 2020 zeer laag. De (kort geding) rechters zien dat in, en staan exploitanten van hotels die aannemelijk kunnen maken dat hun omzet sterk is gedaald als gevolg van de coronacrisis (voorlopig) kortingen tot 50% van de huurprijs toe.

    Er zijn vijf kort geding uitspraken over (steeds Amsterdamse) hotels en één nog niet gebouwd appartementenhotel in Rotterdam gepubliceerd. De meest in het oog springende uitspraak is die van 17 juli 2020 van Palace Hotel tegen Deka inzake het prestigieuze W Hotel aan de Spuistraat in Amsterdam met een huur die gedurende 2020 opliep van € 580.255,– per maand in het voorjaar van 2020 naar € 833.333,– vanaf oktober 2020 (ECLI:NL:RBAMS:3494). De huurder vorderde over de periode van 12 maart tot en met 15 juni 2020 een huuropschorting van 100% en een huuropschorting van 75% over de periode van 16 juni tot en met 31 december 2020. De voorzieningenrechter oordeelt dat – ondanks de triple net-overeenkomst – sprake is van onvoorziene omstandigheden, waardoor de waardeverhouding tussen de wederzijdse prestaties ernstig is verstoord en Deka naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid geen ongewijzigde instandhouding van de overeenkomst mag verwachten. De voorzieningenrechter vond het aannemelijk dat de bodemrechter de pijn gelijk over partijen zou verdelen en aldus de huur over het tweede kwartaal van 2020 zal verlagen tot 50%, over het derde kwartaal tot 60% en over het vierde kwartaal tot 75%, en stond Palace Hotel toe haar verplichtingen voor het meerdere op te schorten. Uitdrukkelijk oordeelde de Voorzieningenrechter: “Of en in hoeverre van dit uitstel afstel komt en zo nee, hoe en wanneer alsnog aan de opgeschorte verplichtingen zal moeten worden voldaan, is aan de bodemrechter.” Die bodemprocedure moest binnen drie weken aanhangig worden gemaakt, bij gebreke waarvan het recht op opschorting zou vervallen.

    Ook de exploitant van een appartementenhotel in Amsterdam krijgt aan het begin van de tweede lockdown op 11 november 2020  op grond van onvoorziene omstandigheden een “korting” van 40% over de maanden april tot en met juni 2020, 25% over juli tot en met september 2020 en (weer) 40% over de periode van oktober 2020 tot en met februari 2021 (ECLI:NL:RBAMS:5697). De huurder vorderde aanpassing van de huur naar 25% van de omzethuur, een percentage dat in de branche als “gezond” zou worden gezien. De voorzieningenrechter wijst dat af, omdat daarmee het risico van de exploitatie geheel bij de verhuurder zou worden gelegd.

    Over een nog niet gebouwd appartementenhotel in het centrum van Rotterdam is zowel op 11 juni als op 19 oktober 2020 in kort geding gevonnist (ECLI:NL:RBROTT:5218 en ECLI:NL:RBROTT:10799). De eerste uitspraak draait om de vordering van Cityden, die een door de verhuurder nog tot appartementenhotel te verbouwen gebouw heeft gehuurd, tot het afbouwen van het gehuurde. De verhuurder probeert onder haar verplichtingen uit de huurovereenkomst uit te komen met een beroep op de coronacrisis. Dat beroep slaagt niet en de verhuurder wordt veroordeeld de bouwwerkzaamheden te hervatten en het gehuurde volgens plan op te leveren op straffe van een dwangsom. In de tweede zaak vordert de verhuurder primair ontheffing van de eerdere veroordeling en subsidiair de verstrekking van aanvullende zekerheid. De voorzieningenrechter wijst de vorderingen af, zodat de verhuurder de beslissing van de bodemrechter op de vordering tot ontbinding of aanpassing van de huurovereenkomst moet afwachten. De voorzieningenrechter overweegt daarbij dat de coronacrisis op deze overeenkomst niet dezelfde impact heeft als elders in de hotelbranche wordt gevoeld, omdat van hotelexploitatie nog geen sprake is. Het gebouw moet immers eerst nog herontwikkeld worden. Ook de omstandigheid dat tegenover de grote investeringen die de verhuurder nu moet maken op termijn grote opbrengsten staan, terwijl de verhuurder het moment waarop dat gaat gebeuren deels zelf in de hand heeft acht de voorzieningenrechter relevant. De verhuurder betwijfelt of Cityden te zijner tijd de huur zal kunnen betalen en vordert een bankgarantie in plaats van de reeds verstrekte concerngarantie. Bij de afwijzing van dit onderdeel overweegt de voorzieningenrechter nog dat niet vaststaat dat appartementenhotels even hard worden getroffen door de coronacrisis als gewone hotels.

    Op 17 juli 2020 en 27 augustus 2020 krijgen de exploitanten van Museum Hotel respectievelijk Element Hotel van de voorzieningenrechter te Amsterdam het lid op de neus omdat zij niet duidelijk wisten te maken dat hun omzetderving kon worden toegeschreven aan de coronacrisis (ECLI:RBAMS:2020:3508 en ECLI:RBAMS:2020:4253). Element Hotel werd daarbij tot ontruiming veroordeeld, omdat zij – na halvering van de huur over het tweede en derde kwartaal van 2020 – een huurachterstand van meer dan drie maanden had en zij niet kon aangeven wanneer zij weer een betaling kon doen.

    In de jurisprudentie gaan de overheidsbijdragen die huurders (kunnen) krijgen langzaam een grotere rol spelen, zo ook in de uitspraak van de voorzieningenrechter te Amsterdam in de zaak van Swissôtel tegen haar verhuurder (ECLI:NL:RBAMS:2021:120). De exploitant van dit door de coronacrisis zwaar getroffen hotel op het Damrak vorderde in kort geding opschorting van 50% van haar huurbetalingsverplichtingen over de periode van 15 maart tot en met 31 december 2020. Voor zover zij meer had betaald dan die 50% vorderde zij dat terug. Aan de hand van de door Swissôtel overgelegde resultaten over heel 2020 oordeelde de rechter dat de coronacrisis voor Swissôtel klemmende gevolgen heeft en dat de waardeverhouding tussen de wederzijdse prestaties daardoor ernstig is verstoord, zodat sprake is van “onvoorziene omstandigheden die bovendien van dien aard zijn dat de verhuurder naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid ongewijzigde instandhouding van de huurovereenkomst niet mag verwachten”. De verhuurder voerde aan dat de door Swissôtel (te) ontvangen TVL eerst van de verschuldigde huur moest worden afgetrokken en het restant daarna 50/50 door beide partijen moest worden gedeeld. De rechter oordeelde dat dat niet opgaat omdat naar het totaalplaatje moet worden gekeken. Omdat Swissôtel een substantieel lagere omzet heeft, en meer vaste lasten dan alleen de huur, stond hij opschorting van 50% van de huur toe, met de kanttekening dat in de bodemprocedure opnieuw zal worden gekeken naar de lasten en de opbrengsten. De voorzieningenrechter ging niet mee in de vordering tot terugbetaling van reeds betaalde huur over 2020. Wel mag Swissôtel – voor zover zij de huur voor de maanden november en december 2020 en januari 2021 al volledig heeft voldaan – het (voorlopig) teveel betaalde verrekenen met de huurbetalingen voor de komende maanden. Aan de veroordeling is verder de voorwaarde verbonden dat Swissôtel binnen één maand na het vonnis een bodemprocedure aanhangig maakt.

     

    Deze blog is gebaseerd op het uitgebreidere artikel van Dirk in de nieuwste editie van het tijdschrift TvHB.

     

  • (G)een oplossing voor belastingschulden

    (G)een oplossing voor belastingschulden

    (G)een oplossing voor belastingschulden: de WHOA

    4 maart 2021, door Sylvain Caris

     

    Miljarden aan uitgestelde belastingen tikkende tijdbom voor bedrijven in nood”: een kop uit het Het Financieel Dagblad van 17 februari 2021. De krant baseert zich hierbij op de Bijzonder Beheer Barometer, een initiatief van PwC en Universiteit Leiden. Uit het onderzoek door experts blijkt dat een faillissementsgolf aanstaande is; de overheidssteunmaatregelen zorgen slechts voor uitstel. De verwachting is dat de sector horeca, waar de hotellerie onder valt, zal zorgen voor de grootste instroom bij de bijzonder beheer afdelingen van banken.

    Volgens de experts kan een instroom worden voorkomen door verlenging van de periode waarover belastinguitstel en terugbetaling mogelijk is. Uit onderzoek van Het Centraal Bureau voor de Statistiek blijkt dat per 31 december 2020 het totaal aan uitgestelde belastingen ruim 13 miljard euro bedraagt. De horeca neemt hiervan bijna 800 miljoen euro (!) voor haar rekening.

    Een gedeelte van deze schuld rust waarschijnlijk op uw hotelonderneming. Zoals iedere andere schuld zal ook deze schuld in eerste instantie betaald moeten worden. Zoals iedere onderneming zal u bij aanvang van de COVID-pandemie uitstel van betaling hebben aangevraagd.

    Een oplossing

    Op basis van de wet kan kwijtschelding van een belastingschuld worden verleend indien deze geheel of gedeeltelijk niet betaald kan worden. Dit is mogelijk indien de middelen ontbreken om de belastingschuld te betalen en indien ook niet verwacht wordt dat deze betaling binnen afzienbare tijd alsnog gedaan kan worden. Ook kunnen volgens de toelichting op de wet zich andere omstandigheden voordoen die maken dat betaling redelijkerwijs niet kan worden gevraagd.

    De wet biedt aldus ruimte om kwijtschelding van de belastingschuld te vragen aan de Belastingdienst. Het kabinet heeft inmiddels de Tweede Kamer ook laten weten dat het zich realiseert dat ondanks de ruimhartige terugbetalingsregeling van 36 maanden, dit niet voor iedere ondernemer voldoende zal zijn. Het kabinet heeft dan ook aangegeven dat de Belastingdienst nu binnenkomende saneringsverzoeken binnen de bestaande wettelijke kaders met een welwillende blik zal beoordelen.

    Wet homologatie onderhands akkoord (WHOA)

    Een andere optie voor uw onderneming is de schuldeisers, waaronder ook de Belastingdienst, een akkoord aan te bieden. De Belastingdienst heeft zich zichzelf regels opgelegd waaronder zij zal instemmen met een akkoord (de Leidraad Invordering). Kort samengevat, zal de Belastingdienst slechts instemmen met een schuldeiserakkoord indien:

    • Zij minimaal het dubbele percentage krijgt van de ‘gewone’ crediteuren;
    • Zij gelijk wordt behandeld met de overige bevoorrechte crediteuren (denk hierbij aan het UWV);
    • Uw onderneming vanaf het moment dat zij een verzoek doet, haar belastingen betaalt; en
    • Na het slagen van het akkoord er een reëel vooruitzicht bestaat wat betreft de voortzetting van uw onderneming.

    Per 1 januari 2021 is een nieuwe wet ingevoerd die de mogelijkheid biedt om uw schuldeisers onder omstandigheden te laten instemmen met een akkoord (de WHOA). Uit een recent gepubliceerde uitspraak van de Rechtbank Noord-Holland van 19 februari 2021 blijkt dat De Belastingdienst heeft ingestemd met een homologatie akkoord. De Belastingdienst kreeg op basis van het aangeboden akkoord 21 procent uitgekeerd. De concurrente crediteuren daarentegen 16 procent. Hieruit blijkt eens te meer dat De Belastingdienst saneringsverzoeken met een welwillende blik beoordeelt, en daarbij bereid is af te wijken van haar eigen (beleids-)regels.

    Meer weten over de mogelijkheden om een uw schulden te saneren, of heeft u een andere vraag naar aanleiding van het lezen van bovenstaand artikel? Neem contact op met Sylvain Caris, advocaat Insolventie & Herstructurering via: sylvain.caris@actlegal-fort.com of via tel. 020-664 5111.

  • Track record Dirk wet franchise franchisenemers McDonald’s

    Track record Dirk wet franchise franchisenemers McDonald’s

    Adviseren van de franchisenemers van McDonald’s in verband met de invoering van de Wet franchise

  • Track record Dirk huurovereenkomsten horeca coronamaatregelen

    Track record Dirk huurovereenkomsten horeca coronamaatregelen

    Diverse procedures in verband met de gevolgen van de door de overheid uitgevaardigde coronamaatregelen op lopende huurovereenkomsten voor winkels en horeca.