Tag: franchiseovereenkomst

  • 10 Juridische tips bij het sluiten van een franchiseovereenkomst

    10 Juridische tips bij het sluiten van een franchiseovereenkomst

    10 (juridische) tips bij het sluiten van een franchiseovereenkomst

    12 en 13 april 2024, Dirk van den Berg op de Franchise+ Beurs

     

    [pdf-embedder url=”https://www.actlegal-netherlands.com/wp-content/uploads/Presentatie-Franchise-beurs-12-13-april-2024.pdf”]

  • Schema wet Franchise – act legal

    Schema wet Franchise – act legal

    Overzicht hoofdpunten wet franchise

    08 september 2023, geschreven door Dirk van den Berg en Katinka Verdurmen

  • Het Weens Koopverdrag in de franchisepraktijk

    Het Weens Koopverdrag in de franchisepraktijk

    Het Weens Koopverdrag in de franchisepraktijk

    24 april 2023, door Asmara Kalter

    Sommige overeenkomsten bevatten een (rechtskeuze)bepaling waarin is opgenomen: “Alleen Nederlands recht is van toepassing op deze overeenkomst. De toepasselijkheid van het Weens Koopverdrag op de overeenkomst wordt uitdrukkelijk uitgesloten”. Of vertaald naar het Engels: “Only Dutch law applies to this agreement. The applicability of the Vienna Sales Convention (CISG) is explicitly excluded”. Ook in franchiseovereenkomsten of koopovereenkomsten komt zo’n bepaling soms terug. Maar wat is het Weens Koopverdrag nu eigenlijk? En in hoeverre moeten franchisegevers en -nemers daar nu rekening mee houden?

    Toepasselijkheid WKV

    Het Weens Koopverdrag, ook wel het WKV, is een internationaal verdrag tussen (momenteel) 95 landen. Dit zijn de zogeheten WKV-lidstaten. Voor Nederland is het WKV in 1992 in werking getreden. Het geeft uniforme koopregels wanneer twee of meer commerciële partijen een internationale koopovereenkomst voor roerende zaken sluiten. Het verdrag is automatisch van toepassing op zo’n internationale koopovereenkomst als (i) de betrokken commerciële partijen uit verschillende WKV-lidstaat komen of (ii) het recht van een WKV-lidstaat op de overeenkomst van toepassing is volgens internationaal privaatrecht. Partijen kunnen tegelijkertijd aan de werking van het WKV ontkomen door de toepasselijkheid daarvan in hun overeenkomst uit te sluiten.

    Gevolgen WKV

    Het WKV verschilt op diverse punten van Nederlands recht en dat heeft zo zijn voor- en nadelen. Zo is het WKV meer verkopersvriendelijk en stuurt het aan op instandhouding van de koopovereenkomst. Wordt een gebrekkig product door de verkoper geleverd, dan heeft de koper onder het WKV in beginsel recht op schadevergoeding, terwijl je onder Nederlands recht als koper ook recht op vervanging of herstel zou kunnen hebben. Ook is het onder het WKV lastiger om verplichtingen op te schorten of de overeenkomst te beëindigen dan onder het Nederlands recht. Een ander verschil is de klachttermijn: onder het WKV lijkt een koper sneller over het gekochte product te moeten klagen dan onder het Nederlands recht.

    WKV bij franchise

    Een Nederlandse franchisegever of -nemer die huishoudartikelen verkoopt en daarvoor producten rechtstreeks inkoopt bij een Duitse leverancier, kan met het WKV te maken krijgen. Op de koopovereenkomst die de Nederlandse partij met de Duitse leverancier sluit, is het WKV namelijk in beginsel van toepassing. Dit is alleen anders als zij de toepasselijkheid van het WKV hebben uitgesloten.

    Maar hoe zit het dan met internationale franchiseovereenkomsten op grond waarvan bijvoorbeeld een Nederlandse franchisenemer zijn huishoudartikelen kan of moet inkopen bij zijn Duitse franchisegever? Uit een rechtspraakoverzicht van het WKV (ook wel: Digest of Case Law UN CISG) volgt dat franchiseovereenkomsten en distributieovereenkomsten in beginsel buiten het toepassingsbereik van het WKV vallen. Toch is er rechtspraak, onder andere van het Hooggerechtshof van het kanton Luzern (Zwitserland), waaruit volgt dat een enkele (ver)koop krachtens een franchiseovereenkomst en/of distributieovereenkomst alsnog onder de reikwijdte van het WKV kan vallen. Dat betekent dus dat op het onderdeel uit de franchiseovereenkomst dat ziet op de (ver)koop van roerende zaken, het WKV van toepassing zou kunnen zijn, terwijl op het overige deel uit de franchiseovereenkomst het Nederlands recht (zoals de Wet Franchise) van toepassing is.

    WKV uitsluiten?

    Ben je een franchisegever of -nemer die wel eens internationale overeenkomsten aangaat voor de (ver)koop van roerende zaken en wil je niet te maken krijgen met verdragenrecht zoals het WKV? Sluit dan voor de zekerheid de toepasselijkheid van het WKV uit en bepaal dat (bijvoorbeeld) uitsluitend Nederlands recht van toepassing is. Voor een franchisegever die ook roerende zaken verkoopt aan internationale franchisenemers, zou het WKV in bepaalde situaties echter wel eens gunstiger kunnen zijn dan het Nederlands recht. In dat geval is het verstandig een weloverwogen beslissing te maken over het wel of niet uitsluiten van het WKV.

  • Franchise+ interviewt act Fort over de kracht van het bedrijf

    Franchise+ interviewt act Fort over de kracht van het bedrijf

    ‘De kracht van act legal: multidisciplinair, met focus’ – Franchise+ interviewt act legal

    13 april 2023, in Franchise+

     

    Dit artikel is tevens gepubliceerd op de website van Franchise+.

    [pdf-embedder url=”http://www.actlegal-netherlands.com/wp-content/uploads/Artikel-Dirk-en-Katinka-in-Franchise.pdf”]

  • Franchise+ interviewt act Fort

    Franchise+ interviewt act Fort

    ‘De kracht van act legal: multidisciplinair, met focus’ – Franchise+ interviewt act legal

    13 april 2023, in Franchise+

     

    Dit artikel is tevens gepubliceerd op de website van Franchise+.

    [pdf-embedder url=”http://actlegal-netherlands.com/wp-content/uploads/Artikel-Dirk-en-Katinka-in-Franchise.pdf”]

  • Recht op huurvermindering voor hotelexploitanten wegens corona

    Recht op huurvermindering voor hotelexploitanten wegens corona

    Recht op huurvermindering voor hotelexploitanten wegens corona

    22 juli 2022, door Dirk van den Berg

     

    Uitbaters van hotels hebben het de afgelopen twee jaar niet gemakkelijk gehad. Een lichtpuntje voor huurders van hotelvastgoed: mogelijk kunnen zij een deel van hun huurlasten – met terugwerkende kracht – van hun verhuurder terugvragen.

    Onvoorziene omstandigheden, geen huurrechtelijk ‘gebrek’

    Op de website www.rechtspraak.nl is een vijftiental corona-uitspraken over de huurprijsvermindering van hotels gepubliceerd. Zoals vaker het geval is, zijn de zaken waarin is geprocedeerd het topje van de geschillen-ijsberg. Bijna twee jaar was het onduidelijk hoe huurders en verhuurders met de financiële consequenties van de coronamaatregelen moesten omgaan. Maar sinds de Hoge Raad op 24 december 2021 de door rechtbank Limburg gestelde prejudiciële vragen beantwoordde, weten we dat het ‘haakje voor huurvermindering’ onvoorziene omstandigheden heet, en welke formule partijen moeten gebruiken om te berekenen welk deel van de ‘coronapijn’ van de huurder voor rekening van de verhuurder komt.

    In een groot aantal uitspraken hebben lagere rechters de verminderde exploitatiemogelijkheden als een huurrechtelijk ‘gebrek’ aangemerkt, maar die figuur is volgens de Hoge Raad niet van toepassing. Met dat oordeel ben ik erg gelukkig, omdat naar mijn overtuiging het niet kunnen exploiteren niets te maken had met de verhuurde panden zelf, maar met het wegblijven van “het publiek” als gevolg van de overheidsmaatregelen.

    5 Corona-uitspraken over hotels

    In 2020 gaan vijf van de veertig gepubliceerde corona-uitspraken over (meest Amsterdamse) hotels. De meest in het oog springende uitspraak is uiteraard die van 17 juli 2020 over het prestigieuze W Hotel aan de Spuistraat in Amsterdam met een overeengekomen maandhuur die opliep van € 580.255,– in het voorjaar van 2020 tot € 833.333,– in oktober van dat jaar. De huurder vorderde in kort geding een machtiging om over de periode van 12 maart tot en met 15 juni 2020 geen huur te hoeven betalen, en slechts 25% van de huur over de periode van 16 juni tot en met het eind van het jaar. De voorzieningenrechter vond het aannemelijk dat de bodemrechter de huur over het tweede kwartaal van 2020 zou verlagen tot 50%, de huur over het derde kwartaal tot 60% en die over het vierde kwartaal tot 75%. Het meerdere hoefde de uitbater daarom niet te betalen totdat daarover in een bodemzaak definitief zou zijn geoordeeld. Die bodemprocedure moest wel binnen drie weken aanhangig worden gemaakt, anders zou het opschortingsrecht vervallen. Hoe die bodemprocedure is afgelopen heb ik op rechtspraak.nl niet kunnen vinden.

    Hotelexploitanten vingen ook een aantal keren bot in kort geding. Zo kregen op 17 juli 2020 en 27 augustus 2020 de exploitanten van het Museum Hotel en het Element Hotel van de voorzieningenrechter te Amsterdam het lid op de neus omdat zij niet aannemelijk konden maken dat hun omzetderving werd veroorzaakt door de coronacrisis. Element Hotel werd daarbij zelfs tot ontruiming veroordeeld, omdat zij na halvering van de huur over het tweede en derde kwartaal van 2020 nog steeds een huurachterstand van meer dan drie maanden had.

    In 2021 gingen de overheidsbijdragen die huurders konden krijgen een grotere rol spelen, zo ook in de uitspraak van de voorzieningenrechter te Amsterdam van 21 januari 2021 in de zaak van Swissôtel tegen haar verhuurder Dam Square. De exploitant van dit door de coronacrisis zwaar getroffen hotel vorderde in kort geding – grotendeels met terugwerkende kracht – opschorting van 50% van haar huurbetalingsverplichtingen over de periode vanaf 15 maart 2020. Voor zover zij meer had betaald dan 50%, vorderde zij dat terug. Aan de hand van de door Swissôtel overgelegde resultaten over heel 2020 oordeelde de rechter dat de verhuurder naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid geen recht had op volledige huurbetaling, omdat de coronacrisis de waardeverhouding tussen de wederzijdse prestaties ernstig had verstoord.

    Er waren toen al verschillende uitspraken (niet over hotels) gepubliceerd waarin de door de huurder te ontvangen Tegemoetkoming Vaste Lasten (TVL) werd opgeteld bij de omzet die de huurder had weten te behouden. De verhuurder in deze zaak benaderde het iets anders en voerde aan dat de door Swissôtel (te) ontvangen TVL eerst van de verschuldigde huur moest worden afgetrokken en het restant van de huur 50/50 door beide partijen moest worden gedeeld. De kortgedingrechter ging daar niet in mee. Omdat Swissôtel een substantieel omzetverlies liet zien, en meer vaste lasten had dan alleen de huur, stond zij opschorting van 50% van de huur toe, met de kanttekening dat in de bodemprocedure – die Swissôtel  binnen een maand aanhangig moest maken – opnieuw zou worden gekeken naar de lasten en de opbrengsten. De gevorderde terugwerkende kracht werd in dit kort geding grotendeels afgewezen.

    Formule voor huurvermindering

    Swissôtel begon de bodemprocedure, maar ging ook in hoger beroep van de kortgedinguitspraak. Dat leidde tot de inmiddels fameuze uitspraak van het gerechtshof Amsterdam van 14 september 2021 (ECLI:NL:GHAMS:2021:2728) waarin voor het eerst de op 24 december 2021 door de Hoge Raad geadopteerde formule voor huurvermindering is toegepast, te weten:

    Huurvermindering = (werkelijke vaste lasten – aanspraak TVL) x % huurdeel van Vaste Lasten x % omzetdaling x 50%.

    Het hof liet daarbij in het midden of sprake was van een “gebrek”. Amper twee weken na deze hofuitspraak haakte procureur-generaal bij de Hoge Raad Wissink in zijn conclusie van 30 september 2021 (ECLI:NL:PHR:2021:902) met zoveel woorden bij deze formule aan (hij kwam daar wel via de tussenstap van het gebrek). Vervolgens deed de kantonrechter op 5 november 2021 uitspraak in de bodemzaak volgens deze zelfde formule, waarbij zij wegbleef van de gebreksdiscussie.

    Op 24 december 2021 kwam ook de Hoge Raad met deze formule. De Hoge Raad overwoog dat een huurder die voor zijn omzet afhankelijk is van de komst van publiek, en als gevolg van de coronamaatregelen een gehuurde 290-bedrijfsruimte niet of slechts in geringe mate heeft kunnen exploiteren, op grond van onvoorziene omstandigheden als bedoeld in artikel 6:258 BW vermindering van de huurprijs kan verkrijgen als de huurovereenkomst vóór 15 maart 2020 is gesloten. De coronamaatregelen zijn volgens de Hoge Raad geen gebrek. De te nemen stappen zijn de volgende:

    1. Bepaal het percentage van de overeengekomen huurprijs ten opzichte van het totaalbedrag aan vaste lasten, te weten: de afschrijvingen op vaste activa machines, gebouwen, vervoermiddelen, software) en de overige bedrijfskosten (in ieder geval niet: inkoopwaarde van de omzet en de arbeidskosten).
    2. Laat het onder 1 gevonden percentage los op de TVL die de huurder kon verkrijgen.
    3. Verminder de overeengekomen huurprijs met het onder 2 berekende deel van het TVL-bedrag.
    4. Bereken het percentage van de omzetvermindering door de omzet in de periode waarover de huurprijsvermindering berekend wordt (hierna: de lagere omzet) per maand te vergelijken met de omzet in hetzelfde tijdvak in het laatste jaar voorafgaand aan de coronapandemie (hierna: de referentieomzet) volgens de formule: percentage omzetvermindering = 100% – (100% x (de lagere omzet: de referentieomzet)).
    5. Het tussen partijen te verdelen nadeel wordt gevonden door het percentage van de omzetvermindering gevonden onder 4 te vermenigvuldigen met de resterende huurprijs gevonden onder 3.
    6. Vervolgens wordt de huurprijs verminderd met 50% van dit nadeel, tenzij uit de in art. 6:258 lid 1 BW bedoelde redelijkheid en billijkheid een andere verdeling volgt.

    Ik realiseer mij dat twee jaar na dato veel huurders intussen afspraken met hun verhuurder zullen hebben gemaakt, die niet overeenkomen met deze methode. Als deze afspraken slechts zien op een gedeelte van de periode waarin de coronamaatregelen van kracht waren, zijn partijen aan die afspraak in principe gebonden. Mogelijk kan voor een periode waarover nog geen expliciete afspraken zijn gemaakt nog worden aangesloten bij de Hoge Raad-formule. Het is de moeite waard om te onderzoeken of dit het geval is.

    Heeft u vragen over huurvermindering in verband met corona? Aarzel niet om contact op te nemen met een van onze huurrechtspecialisten.

    https://www.actlegal-netherlands.com/huurrecht/

  • De eindsprint: pas nu uw franchiseovereenkomst aan!

    De eindsprint: pas nu uw franchiseovereenkomst aan!

    De eindsprint: pas nu uw franchiseovereenkomst aan!

    25 juli 2022, door Dirk van den Berg en Frédérique Sarneel

     

    Nog even snel de franchiseovereenkomst aanpassen? Vanaf 1 januari 2023 moeten ook franchiseovereenkomsten die zijn gesloten vóór 1 januari 2021 volledig voldoen aan de Wet franchise. Wij komen nog geregeld franchisenemers en -gevers tegen die (nog) niet bezig zijn met aanpassing van hun overeenkomst aan de wet. Sommigen zijn zich er niet van bewust dat wijzigingen noodzakelijk zijn. Maar wij zien vooral dat de duur van de onderhandelingen wordt onderschat. En juist die onderhandelingen nemen in de praktijk behoorlijk veel tijd in beslag. Snel de overeenkomst aanpassen is in de praktijk dus meestal niet haalbaar.

    Op welke onderwerpen moet de franchiseovereenkomst dan worden aangepast? Ten eerste moet de franchiseovereenkomst een goodwillbepaling bevatten die voldoet aan de wettelijke eisen. Ten tweede stelt de wet ook eisen aan het non-concurrentiebeding voor franchisenemers. Bepalingen die op deze onderwerpen ten nadele van de franchiseovereenkomst afwijken van de wet, zijn vanaf 1 januari aanstaande ongeldig.

    Ten derde is het zeer verstandig om in uw franchiseovereenkomst rekening te houden met het instemmingsvereiste. Heeft u daar in uw franchiseovereenkomst niks over afgesproken, dan kan dat ingrijpende gevolgen hebben voor de slagkracht van de gehele franchiseorganisatie. We leggen u in dit artikel uit wat er verandert en hoe u problemen kunt voorkomen.

    Instemmingsregeling

    Franchiseovereenkomsten zijn vaak zo opgesteld dat de franchisenemer bij voorbaat heeft ingestemd met wijzigingen die de franchisegever wenst door te voeren. Ook komt het voor dat de franchiseovereenkomst zo ruim en abstract is geformuleerd, dat de franchisegever wijzigingen kan doorvoeren zonder toestemming van de franchisenemer nodig te hebben. De wetgever vindt dat onder bepaalde omstandigheden onwenselijk, vooral als de franchisenemer (flinke) financiële offers moet brengen voor een eenzijdig opgelegde wijziging.

    Om die reden introduceert de Wet franchise de instemmingsregeling. Deze regeling heeft betrekking op de situatie dat de franchisegever een “wijziging in de franchiseformule” wil doorvoeren waarbij de franchiseovereenkomst niet hoeft te worden gewijzigd, of een “afgeleide formule” wil lanceren. Wat een formulewijziging exact is, bepaalt de wet niet. In de toelichting bij de wet worden wel voorbeelden genoemd, zoals een wijziging van het soort producten of diensten, de manier van aanbieden, of aanpassing van het verdienmodel. Het begrip afgeleide formule is wel gedefinieerd. Het gaat om een formule die in de beleving van het publiek veel gelijkenissen vertoont met de franchiseformule en daardoor sterke associaties oproept met die franchiseformule, bijvoorbeeld door gebruik van dezelfde of vergelijkbare huisstijl en/of merknaam. Klanten kunnen dan ten onrechte denken dat het gaat om dezelfde formule.

    Als de franchisegever hierbij een investering verlangt van de franchisenemer, hem een betalingsverplichting oplegt, verlangt dat hij kosten maakt of een omzetderving van de franchisenemer voorziet, dan moet de franchisegever eerst instemming krijgen.

    Hij mag de wijziging alleen doorvoeren als ofwel de meerderheid van álle in Nederland gevestigde franchisenemers van de franchiseonderneming instemt, of als iedere franchisenemer die door de maatregel wordt geraakt afzonderlijk instemt. De wet zorgt op dit gebied dus voor meer inspraak van franchisenemers.

    Drempelwaarden

    De franchiseorganisatie kan behoorlijk worden afgeremd als de franchisegever voor iedere formulewijziging die een franchisenemer ook maar enigszins financieel raakt, instemming van franchisenemers nodig heeft. Daar is een oplossing voor bedacht: de franchiseovereenkomst mag drempelwaardenbevatten. Instemming is dan alleen vereist als de verlangde investeringen, financiële bijdragen, kosten en/of verwachte omzetderving boven de in de franchiseovereenkomst vastgelegde drempel zullen uitstijgen. Franchisegevers doen er dus verstandig aan drempelwaarden af te spreken.

    Ook de franchisenemer kan baat hebben bij drempelwaarden. De franchisegever zal doorgaans alleen een formulewijziging willen doorvoeren als hij verwacht dat ook franchisenemers daarmee uiteindelijk een positiever resultaat bereiken. De franchisegever heeft immers ook (financieel) belang bij een goed resultaat van franchisenemers. Als iedere wijziging steeds instemming behoeft, dan verliest de franchiseformule slagkracht, en dat kan weer leiden tot een verzwakking van de concurrentiepositie en omzetverlies van de franchisenemer. In de toelichting bij de wet heeft de wetgever franchisenemers die weigeren met (redelijke) drempelwaarden in te stemmen (zodat geen akkoord wordt bereikt en alle wijzigingen altijd instemming behoeven) gewaarschuwd dat zij zich mogelijk niet gedragen als “goed franchisenemer”. De franchisegever kan in dat geval waarschijnlijk een drempelwaarderegeling bij de rechter afdwingen.

    Vertegenwoordiging

    Ook het bestaan van een vertegenwoordiging voor franchisenemers – bijvoorbeeld via de franchisevereniging – kan voor de franchisegever efficiënt zijn ter verkrijging van de vereiste instemming, vooral als dit orgaan bevoegd is de meerderheid van de franchisenemers te binden. Ook dat is een maatregel die kan worden genomen om de slagkracht van de franchiseorganisatie te behouden.

    Hulp nodig? Rondetafelsessies!

    Wilt u de franchiseovereenkomst in overeenstemming brengen met de Wet franchise? Of sparren over de impact van deze wet? Wij helpen u daar graag bij! Wij organiseren op 1 en 8 september 2022 rondetafelsessies waarin we met franchisenemers en -gevers in gesprek gaan over aanpassingen in de franchiseovereenkomst in verband met de nieuwe wet. Als u interesse heeft, stuur ons dan een e-mail: dirk.vandenberg@actlegal-fort.com en frederique.sarneel@actlegal-fort.com.

  • Franchise+ interviewt Provalliance en act legal over de ‘vertrouwde’ samenwerking

    Franchise+ interviewt Provalliance en act legal over de ‘vertrouwde’ samenwerking

    ‘De drempel is laag’ – Franchise+ interviewt Provalliance en act legal

    28 december 2021, in Franchise+

     

    Dit artikel is tevens gepubliceerd op de website van Franchise+.

    [pdf-embedder url=”https://www.actlegal-netherlands.com/wp-content/uploads/Dubbelinterview-act-FORT-Provalliance.pdf” title=”Dubbelinterview act legal – Provalliance”]

  • Asmara Kalter in Franchise+: Contracteren met voorbehouden

    Asmara Kalter in Franchise+: Contracteren met voorbehouden

    Contracteren met voorbehouden

    19 oktober 2021, door Asmara Kalter

    Dit artikel is tevens gepubliceerd op de website van Franchise+.

    Voorbehouden
    Bij onderhandelingen over de totstandkoming van een franchiseovereenkomst worden vaak “voorbehouden” gemaakt. Veelal zijn dat voorwaarden die in de weg staan aan de totstandkoming en/of werking van de overeenkomst. Een voorbeeld is het voorbehoud van goedkeuring van de overeenkomst door de aandeelhouders (‘subject to approval’-clausule). Of het voorbehoud tot ondertekening van de overeenkomst door alle partijen (‘subject to signature’-clausule).
    In de praktijk levert dit nog wel eens problemen op omdat het “voorbehoud” geen juridische term is die je in ons wetboek terugkomt. Hierdoor ontstaat vaak discussie over de vraag of en wanneer de franchiseovereenkomst nu daadwerkelijk tot stand is gekomen of zal komen.

    Totstandkomingsvoorwaarde
    Een voorbehoud kan een totstandkomingsvoorwaarde zijn. In dat geval is de overeenkomst nog niet tot stand gekomen, maar moet daarvoor eerst aan bepaalde voorwaarde zijn voldaan. Zo kan een financieringsvoorbehoud (‘subject to finance’-clausule) worden overeengekomen waaruit volgt dat de franchiseovereenkomst pas tot stand komt als de franchisenemer binnen een bepaalde termijn en conform andere overeengekomen vereisten de benodigde financiering heeft weten te verkrijgen om de overeengekomen investeringen te doen.

    Opschortende voorwaarde
    Als het voorbehoud een opschortende voorwaarde is, dan is de overeenkomst al wel tot stand gekomen, maar heeft deze nog geen juridische werking totdat een bepaalde gebeurtenis zich al dan niet voordoet. Bij een financieringsvoorbehoud zou dat betekenen dat de franchiseovereenkomst al wel tot stand is gekomen, maar daaraan geen werking toekomt zolang de vereiste financiering conform de overeengekomen voorwaarden niet is verkregen.

    Ontbindende voorwaarde
    Tot slot kan een voorbehoud als ontbindende voorwaarde worden vormgegeven. De overeenkomst is in dat geval tot stand gekomen én heeft werking, maar deze verliest zijn werking zodra een bepaalde omstandigheid zich al dan niet voordoet (de wet spreekt van het ‘vervallen’ van de verbintenissen). In het geval van een financieringsovereenkomst met een financieringsvoorbehoud kan dat betekenen dat wanneer de financiering niet binnen de overeengekomen termijn en conform de overige voorwaarden wordt verkregen, de franchiseovereenkomst zijn werking verliest.
    Let op: soms is bepaald dat de franchisenemer binnen een bepaalde termijn een beroep moet doen op de ontbindende voorwaarde én dat ook ‘goed gedocumenteerd’ moet doen (bijvoorbeeld door ten minste één financieringsafwijzing van een erkende bank te overleggen). In dat geval spreekt men eigenlijk niet meer van een ontbindende voorwaarde, maar eerder van een mogelijkheid tot ontbinding omdat er nog een actieve handeling van één van partijen is vereist. Hier ontstaat in de praktijk nogal eens verwarring over.

    Voorkom misverstanden en specificeer het voorbehoud
    Een voorbehoud kan juridisch gezien dus op verschillende manieren worden vormgegeven. Het is raadzaam om daar in de onderhandelingsfase goed bij stil te staan en daar duidelijke afspraken over te maken. Specifieer dus om welke van de bovengenoemde voorwaarden het gaat en of de overeenkomst door het in vervulling gaan van de voorwaarde daadwerkelijk tot stand komt, zijn werking krijgt of deze juist verliest.

  • Column Franchise+ Tip voor de franchisenemers: zorg voor een duidelijke goodwillbepaling in de franchiseovereenkomst

    Column Franchise+ Tip voor de franchisenemers: zorg voor een duidelijke goodwillbepaling in de franchiseovereenkomst

    Tip voor de franchisenemers: zorg voor een duidelijke goodwillbepaling in de franchiseovereenkomst

    1 juli 2021, door Katinka Verdurmen en Frédérique Sarneel

     

    Dit artikel is tevens gepubliceerd op de website van Franchise+.

    Inleiding
    Een franchiseovereenkomst moet voldoen aan de Wet Franchise. Deze verplicht de franchisegever in bepaalde gevallen om goodwill aan de franchisenemer te vergoeden bij het einde van de franchiseovereenkomst.

    Dat klinkt mooi, maar het is belangrijk dat u alert blijft op de tekst van de franchiseovereenkomst. Onder juristen bestaat discussie over de reikwijdte van de goodwillvergoedingsplicht. Wij leggen kort uit waarover de discussie gaat en geven u een tip om te voorkomen dat u aan het eind van de franchiseovereenkomst voor verrassingen komt te staan.

    Goodwillbepaling
    In een franchiseovereenkomst moet opgenomen zijn hoe wordt vastgesteld of er goodwill aanwezig is in de franchiseonderneming, welke omvang deze heeft en in welke mate deze goodwill aan de franchisenemer is toe te rekenen. De franchiseovereenkomst moet daarnaast in twee situaties bepalen hoe die goodwill aan de franchisenemer wordt vergoed, namelijk: “als de franchisegever de franchiseonderneming overneemt om zelfstandig voort te zetten, danwel over te dragen aan een derde met wie de franchisegever een franchiseovereenkomst sluit”.

    Discussie
    Vraag is wat wordt bedoeld met overnemen, danwel overdragen van de onderneming. Er lijken twee betekenissen mogelijk. De goodwillvergoedingsplicht:

    ziet alleen op de situatie dat de franchisegever de onderneming van de franchisenemer koopt, om deze zelfstandig voort te zetten, danwel door te verkopen aan een derde, of ziet op alle gevallen waarin de franchisegever op de locatie waar de franchisenemer gevestigd was conform de franchiseformule gaat exploiteren of een derde in staat stelt dat te doen. Niet is vereist dat de franchisegever de onderneming koopt. Het gaat om voortzetting van de exploitatie.

    De tweede betekenis lijkt het meeste aan te sluiten bij de bedoeling van de wetgever. Zij acht het onwenselijk dat de franchisenemer geen vergoeding krijgt voor door hem opgebouwde goodwill als de franchisegever – eventueel via een nieuwe franchisenemer – wel profiteert van die goodwill. In de toelichting bij de Wet Franchise wordt echter gesproken van de situatie dat de franchisegever de onderneming van de franchisenemer koopt. Daarom is onduidelijk hoe de wet precies moet worden uitgelegd.

    Tip
    Wij raden aan om in de franchiseovereenkomst op te nemen dat de franchisegever de aan u toe te rekenen goodwill aan u moet vergoeden, niet alleen bij koop van uw onderneming, maar ook bij andere vormen van voortzetting van de exploitatie van de formule op de locatie door of via de franchisegever.

    Katinka Verdurmen (managing partner) en Frédérique Sarneel (advocaat)
    act legal