Auteur: Lauran van Hoof

  • Whitepaper ‘Wet Homologatie Onderhands Akkoord (‘WHOA’)’

    Whitepaper ‘Wet Homologatie Onderhands Akkoord (‘WHOA’)’

    Whitepaper ‘Wet Homologatie Onderhands Akkoord (‘WHOA’)’

    11 juli 2022, door Florentijn Verhagen en Lauran van Hoof

     

    Op 1 januari 2021 is de Wet Homologatie Onderhands Akkoord (‘WHOA’) in werking getreden. Deze wet biedt bedrijven in zwaar weer de mogelijkheid om, buiten faillissement of surseance van betaling, middels een dwangakkoord de schulden te saneren en op die manier een faillissement te voorkomen. Het traject kent korte doorlooptijden en kan in een paar maanden zijn afgerond. In deze whitepaper lichten onze specialisten toe hoe de WHOA op hoofdlijnen werkt en wat deze wet voor uw bedrijf kan betekenen.

    U kunt de whitepaper opvragen via onderstaand formulier.

     

    Vul hieronder uw mailadres in en u ontvangt de direct de link waarmee u de whitepaper kunt downloaden in uw mailbox. Heeft u vragen over de WHOA? Neemt u dan contact op met een van onze specialisten herstructurering & insolventie.

    [gravityform id=”8″ title=”false” description=”false” ajax=”false”]
  • Duidelijkheid positie Belastingdienst met betrekking tot WHOA-akkoorden

    Duidelijkheid positie Belastingdienst met betrekking tot WHOA-akkoorden

    Duidelijkheid positie Belastingdienst met betrekking tot WHOA-akkoorden

    20 juli 2021, door Lauran van Hoof

     

    De Belastingdienst heeft beleidsregels gepubliceerd met betrekking tot zijn houding in WHOA-akkoorden. Sinds de invoering van de WHOA op 1 januari 2021 was het onduidelijk of en onder welke voorwaarden de Belastingdienst een WHOA-akkoord zou steunen. Op 1 juli 2021 is de Leidraad Invordering 2008 gewijzigd. Er zijn meerdere wijzigingen doorgevoerd. In deze blog worden de wijzigingen die samenhangen met de WHOA besproken.

    Lees ook de blog van mijn kantoorgenoot Sylvain Caris over het saneren van belastingschulden met behulp van de WHOA.

    Aan de Leidraad Invordering 2008 is een artikel toegevoegd dat volledig ziet op het WHOA-akkoord. De Belastingdienst stemt voor een WHOA-akkoord als aan drie voorwaarden is voldaan:

    • het WHOA-akkoord is schriftelijk aangeboden en voldoet aan de formaliteiten;
    • de Belastingdienst is in een klasse ingedeeld waar zijn wettelijke preferentie voldoende tot uiting komt; en,
    • het is aannemelijk dat het akkoord door de rechtbank wordt gehomologeerd.

    Afwijkingen van de bestaande beleidsregels

    Alle bestaande beleidsregels voor het kwijtschelden van belastingen blijven verder van toepassing, tenzij in het nieuwe artikel daarvan is afgeweken. Ik bespreek vier afwijkingen.

    De eerste afwijking hangt samen met de bekende beleidsregel van het dubbele percentage. De Belastingdienst stemt grofweg in met een schuldeisersakkoord als zij het dubbele percentage ontvangt van wat aan reguliere schuldeisers wordt betaald. In de WHOA-regeling is opgenomen dat MKB-schuldeisers minstens 20% moeten ontvangen. Op grond van de oude beleidsregels zou dit betekenen dat de Belastingdienst pas akkoord gaat met een WHOA-akkoord als zij minstens 40% ontvangt. Dat is voor veel schuldenaren simpelweg niet haalbaar.  De nieuwe Leidraad Invordering 2008 biedt de mogelijkheid voor de Belastingdienst om ook in te stemmen met een akkoord dat niet voldoet aan de eis van het dubbele percentage.

    De tweede afwijking ziet op de situatie dat een WHOA-akkoord wordt aangeboden aan een deel van de schuldeisers. De Belastingdienst kan ook in die situatie instemmen. Dat was onder de oude regels niet mogelijk.

    De derde afwijking verruimt de mogelijkheid voor de Belastingdienst om in te stemmen met een WHOA-akkoord waarbij een debt for equity swap plaatsvindt. Voorheen stemde de Belastingdienst niet in met akkoorden waarbij schulden van bepaalde schuldeisers werden omgezet in aandelenkapitaal. Door de nieuwe regels kan de Belastingdienst wel instemmen met een dergelijk akkoord. De belastingschuld zelf mag echter niet worden omgezet in aandelenkapitaal.

    De vierde en laatste afwijking houdt in dat belastingschulden waarvoor eigenlijk geen kwijtschelding wordt verleend – vb. motorrijtuigenbelasting – wel in een WHOA-akkoord kunnen worden betrokken. In het verleden was een schuldeisersakkoord beperkt tot de vennootschaps-, omzet- en loonbelasting.

    Gevolgen van een WHOA-akkoord voor belastingschulden

    Als de Belastingdienst instemt met een WHOA-akkoord en dit akkoord wordt gehomologeerd dan scheldt de Belastingdienst de onbetaalde belastingschulden kwijt. Mocht een derde aansprakelijk kunnen worden gesteld voor de onbetaalde belastingschuld dan kan de Belastingdienst toezeggen dat hij geen verdere invorderingsmaatregelen richting die derde zal nemen.

    Als de Belastingdienst niet instemt met een WHOA-akkoord en dit akkoord wordt toch gehomologeerd dan vindt geen kwijtschelding plaats van de onbetaalde belastingschulden, maar verklaart de Belastingdienst dat zij geen verdere invorderingsmaatregelen zal nemen. Hiermee houdt de Belastingdienst de mogelijkheid open om de onbetaalde belastingschulden te incasseren bij een derde die aansprakelijk is.

    Afsluiting

    Door de introductie van deze nieuwe beleidsregels is meer duidelijkheid gecreëerd over de positie van de Belastingdienst bij WHOA-akkoorden. Onduidelijk blijft wel wat de Belastingdienst precies verstaat onder: ‘een klasse waar zijn wettelijke preferentie voldoende tot uiting komt’. Het is in ieder geval niet langer per definitie het dubbele percentage. Eerder dit jaar is de Belastingdienst akkoord gegaan met een akkoord waarbij de reguliere schuldeisers 16% kregen en de Belastingdienst 21%. De toekomst zal uitwijzen of dit een representatief percentage is voor alle WHOA-akkoorden.

    Wilt u gebruik maken van een WHOA-akkoord of betrekt een schuldenaar u in een WHOA-akkoord? Neem dan contact op via +31 (0)20 664 51 11 en vraag naar een van onze advocaten van de afdeling Insolventierecht & Herstructurering.

  • Een doorstart door de hotelexploitant: de inventaris

    Een doorstart door de hotelexploitant: de inventaris

    Een doorstart door de hotelexploitant: de inventaris

    5 maart 2021, door Lauran van Hoof

     

    Eerder verscheen een blog van Florentijn Verhagen, advocaat bij act legal, over de doorstart vanuit faillissement. Hij ging hierbij met name in op de huurovereenkomst. In dit blog wordt de doorstart verder verkend en bespreekt Lauran van Hoof een ander aspect: de inventaris.

    De hotelexploitant is failliet verklaard, de curator is aangesteld en de doorstarter heeft inmiddels een nieuwe huurovereenkomst met de verhuurder. En wat dan? De doorstarter zal ook behoefte hebben aan een inventaris. De inventaris zal grotendeels nog in pand aanwezig zijn, maar de eerste vraag die dan opkomt: van wie is deze inventaris eigenlijk? Op het eerste gezicht lijkt het vanzelfsprekend dat de failliete hotelexploitant eigenaar is van de inventaris en de curator het dus voor het zeggen heeft. Dit ligt echter genuanceerder.

    Natrekking

    Er bestaat een verschil tussen roerende en onroerende zaken. Het is belangrijk om dit onderscheid te maken omdat dit bepaalt of een zaak toekomt aan de failliete hotelexploitant (en dus de curator) of aan de verhuurder. De verhuurder is immers eigenaar van het pand: de onroerende zaak. De curator gaat over de inventaris: de roerende zaak. Bij een tafel zal snel duidelijk zijn dat het om een roerende zaak gaat, maar hoe zit het met de ingebouwde receptie of de douchewand die vast is gemaakt aan de muur? Toen de douchewand werd geleverd was het duidelijke een roerende zaak, maar is deze mogelijk onroerend geworden omdat hij is gemonteerd in de badkamer?

    Ja, dat kan. In juridische termen wordt dit natrekking genoemd. Als een receptiemeubel (roerende zaak) wordt gemonteerd in het pand (onroerende zaak) dan kan het receptiemeubel een dusdanig onderdeel van het pand worden dat het receptiemeubel voortaan ook als onroerend wordt gezien. Het pand trekt het receptiemeubel dan na. Om te bepalen in welke gevallen een roerende zaak opgaat in een onroerende zaak is onder andere van belang of de zaak bijvoorbeeld makkelijk en zonder schade kan worden gedemonteerd.

    Als nu blijkt dat het receptiemeubel onderdeel is geworden van het pand betekent dit dat de curator met lege handen staat en de verhuurder in zijn handen kan wrijven. Het receptiemeubel is immers nu eigendom van de verhuurder. De doorstarter zal nu minder zaken van de curator moeten kopen en dit verlaagt de koopprijs. De verhuurder heeft iets gekregen, waar hij niet voor heeft betaald en ook niets voor heeft hoeven doen. Dat klinkt wat oneerlijk, maar de wet heeft hiervoor nog een uitzondering.

    Wegbreekrecht

    De huurder van een pand heeft het recht om voor het einde van de huurperiode zaken uit het pand te verwijderen die hij zelf heeft aangebracht. Dit wordt het wegbreek- of wegneemrecht genoemd. In geval van het receptiemeubel betekent dit dat het weer verwijderd mag worden. Het wordt dan weer een roerende zaak en dus eigendom van de huurder.  Zodra de huurperiode is geëindigd en het pand is ontruimd vervalt het recht.

    Nadat het recht is vervallen, kan de huurder (lees: curator) wel van de verhuurder een vergoeding verlangen. Deze laatste is er immers op vooruit gegaan zonder iets te moeten doen of betalen. Een dergelijke vergoeding wordt in zakelijke huurovereenkomsten echter vaak uitgesloten. De curator zal hier dus bedachtzaam op moeten zijn.

    Bodemvoorrecht

    Tot slot speelt er bij de overname van de inventaris ook nog een fiscaal aspect. De Belastingdienst heeft een algeheel voorrecht op alle goederen van de belastingschuldige. Dit voorrecht gaat onder omstandigheden ook voor op het pandrecht van (bijvoorbeeld) de bank. Daarom moet de Belastingdienst door de huurder geïnformeerd worden zodra bepaalde onderdelen van de inventaris uit het pand verwijderd worden of niet langer eigendom zijn van de huurder. Dit geldt echter weer niet voor alle zaken die in het pand aanwezig zijn. Het geldt bijvoorbeeld voor de tafels en stoelen in het restaurant, maar niet voor de voorraad in de keuken. Ook hierbij is weer van belang om te bepalen wie eigenaar is van welke zaken.

    Afsluiting

    Bij de overname van de inventaris door een doorstarter vanuit faillissement spelen meerdere juridische kwesties. Afhankelijk van het perspectief van de betrokken partij zijn er bepaalde aandachtspunten.

    Heeft u nog vragen? Neem dan contact op met mij – Lauran van Hoof – of één van mijn collega’s van de sectie Insolventierecht & Herstructurering van act legal.

     


     

  • Tijdelijke Betalingsuitstelwet 2020

    Tijdelijke Betalingsuitstelwet 2020

    “De grootste crisis buiten oorlogstijd”. Met deze woorden wordt de huidige situatie rondom COVID-19 vaak beschreven. Toch ziet het kabinet zich genoodzaakt om oorlogsmaatregelen te nemen. Ruim 100 jaar geleden brak de Eerste Wereldoorlog uit en naar aanleiding hiervan tuigde de toenmalige Minister van Justitie de “Betalingsuitstelwet” op. In de volksmond ook wel ‘oorlogssurséance’ genoemd. Anno 2020 heeft de Minister voor Rechtsbescherming een voorontwerp van de Tijdelijke Betalingsuitstelwet 2020 ter internetconsultatie voorgelegd. Een wet die grote gelijkenissen vertoont met de oorlogssurséance.

    Wat betekent dit?

    De voorgestelde regeling voorziet erin dat een faillissementsverzoek kan worden aangehouden voor maximaal zes maanden als de betalingsonmacht van de schuldenaar het gevolg is van de coronacrisis. Het is dus geen algemeen middel dat ervoor zorgt dat bedrijven in het algemeen betalingsuitstel kunnen krijgen. Het voorziet voornamelijk op de situatie dat faillissement is aangevraagd. Tijdens de aanhouding van het faillissementsverzoek kan de schuldeiser die het faillissement aanvraagt, geen betaling afdwingen en ook geen beroep doen op opschorting, ontbinding of beëindiging van de overeenkomst. Bovendien kan een schuldeiser ook geen verhaal halen op goederen van de schuldenaar. Eventuele beslagen worden opgeheven en executies worden opgeschort. Dit laatste kan een schuldenaar ook zonder een faillissementsverzoek aan de rechtbank verzoeken.

    Hiermee wordt beoogd dat ondernemingen die in de kern gezond zijn maar door corona in liquiditeitsproblemen zijn gekomen, ademruimte krijgen. Bedrijven waar het al slecht mee ging en nu het laatste zetje hebben gekregen, vallen buiten de regeling.

    Wanneer wordt een verzoek toegewezen?

    Een verzoek tot aanhouding van het faillissement, opheffing van een beslag of opschorting van de executie wordt toegewezen als is voldaan aan de volgende voorwaarden:

    • voor de beperkende maatregelen waren er voldoende inkomsten om aan opeisbare schulden te voldoen;
    • sinds de beperkende maatregelen is er een omzetverlies van minstens 20%;
    • na de termijn van de aanhouding, opheffing of opschorting is er vooruitzicht dat schuldeisers betaald worden;
    • de schuldeiser wie het faillissementsverzoek indient niet wezenlijk en onredelijk in zijn belang wordt geschaad.

    Het ijkpunt voor de beperkende maatregelen is 16 maart 2020. Daarnaast heeft de minister er gemakshalve voor gekozen om bij het tweede criterium aan te sluiten bij de NOW-regeling.

    Welke gevolgen?

    Na toewijzing van de aanhouding van het faillissementsverzoek zal dit in eerste instantie twee maanden zijn. Dit kan vervolgens tot twee keer toe worden verlengd met twee maanden. In totaal kan een aanhouding van het faillissement, opheffing van beslag of opschorting van executie zes maanden duren. Vanzelfsprekend wordt bij elke verlenging wel weer getoetst aan de hierboven opgesomde voorwaarden.

    Voor de schuldeiser die het faillissement heeft aangevraagd, betekent dit dat hij voor minstens twee maanden geen betaling kan afdwingen bij zijn schuldenaar. Daar komt bovenop dat hij geen beroep kan doen op opschorting, ontbinding of beëindiging van de overeenkomst.

    Merk hierbij op dat het dus niet voor álle schuldeisers geldt. Onder andere hierdoor onderscheidt de regeling zich van de surseance van betaling. Bovendien geldt het betalingsuitstel alleen voor schulden die voor het faillissementsverzoek opeisbaar zijn geworden. Schulden die ontstaan tijdens de aanhouding moeten gewoon worden betaald door de schuldenaar.

    Wanneer eindigt het?

    Blijkt na toewijzing van het verzoek tot aanhouding dat een schuldenaar zijn schuldeisers heeft benadeeld of niet meer aan de voorwaarden voldoet, dan zal de rechtbank het faillissementsverzoek alsnog met spoed behandelen.

    Tot slot

    De minister heeft een regeling gecreëerd die schuldenaren met liquiditeitsproblemen moet beschermen tegen een onnodig faillissement, maar tegelijkertijd ook moet voorkomen dat schuldeisers zelf failliet gaan omdat ze hun vorderingen niet betaald krijgen door het uitstel. Het betreft een tijdelijke regeling tot 1 oktober 2020, maar kan verlengd worden. Het voorstel is nu ter consultatie aangeboden. Kort daarna zal het in werking treden.

    Het ligt ter consultatie, dus als u wilt meepraten, dan kunt u nog een reactie indienen.