Adviseren van vastgoed investeringsfonds PB Capital op het gebied van huurrecht en over de koop en verkoop van vastgoed (woningen, bedrijfs- en winkelruimte).
Tag: Huurrecht
-

Track record Katinka advies Mirage Retail Group huur vastgoed franchise zaken
Adviseren Mirage Retail Group over huur-, vastgoed- en franchise gerelateerde zaken.
-

Hoogste rechter aan zet in vraagstuk over corona en huurbetaling
Hoogste rechter aan zet in vraagstuk over corona en huurbetaling
4 mei 2021, door Jelle de Vries
Sinds de uitbraak van de coronacrisis is een groot aantal juridische procedures gevoerd over de omvang van de huurbetalingsverplichting in het licht van de coronamaatregelen. Of kortweg in het jargon van de pandemie: ‘de coronakorting’. Een groot deel van deze procedures is gevoerd in kort geding (voorlopig oordeel) en/of bij de laagste rechterlijke instantie in Nederland (de rechtbanken). Daarin komt echter verandering. In een recente uitspraak (ECLI:NL:RBLIM:2021:2982) heeft de Limburgse kantonrechter de coronaproblematiek namelijk via zogeheten prejudiciële vragen rechtstreeks aan de Hoge Raad voorgelegd.
Heineken vs. Verhuurder
Aanleiding voor de vragen is een geschil tussen Heineken en een van haar verhuurders, dat illustratief is voor de procedures die momenteel in groten getale gevoerd worden. Heineken, die naast bierbrouwerijen ook circa 130 eigen panden heeft en ongeveer 600 panden onderverhuurt, heeft aan het begin van de coronacrisis aan al haar klanten twee maanden huur kwijtgescholden (april en mei 2020). Vervolgens heeft Heineken aan haar verhuurders gevraagd om één van deze twee maanden voor haar rekening te nemen, om zo – volgens het ook in de rechtspraak veel gebezigde adagium – de ‘pijn van de coronacrisis te delen’. Heineken heeft tevens daar naar gehandeld door feitelijk uitvoering te geven aan haar voorstel. Op praktische gronden is Heineken daartoe overgegaan ongeacht of de betreffende verhuurder heeft ingestemd. In de Limburgse kwestie was dat niet het geval en heeft de verhuurder Heineken uiteindelijk in rechte betrokken.
Juridische argumenten
In de juridische procedure worden voor een belangrijk deel de ‘standaard’ juridische corona-argumenten aangevoerd.
De huurder stelt zich op het standpunt dat zij recht heeft op huurprijsvermindering als gevolg van de door de overheid getroffen maatregelen in verband met de coronacrisis. De huurder betoogt daartoe dat sprake is van een gebrek dan wel van onvoorziene omstandigheden die een wijziging van de huurverhouding rechtvaardigen. Dat wil dus vooral zeggen: die een verlaging van de huurprijs rechtvaardigen.
De verhuurder, op haar beurt, beredeneert dat de overheidsmaatregelen zien op de uitoefening van de horeca en (dus) niet op het gehuurde zelf. Het is dan ook de vraag of sprake is van een genotbeperking van het gehuurde in de zin van de wettelijke gebrekenregeling. Ook is in veel huurovereenkomsten of in de toepasselijke algemene bepalingen huurprijsvermindering op grond van de gebrekenregeling uitgesloten.
Bij de toepassing van het leerstuk van onvoorziene omstandigheden is, volgens verhuurders, niet (voldoende) duidelijk welke omstandigheden van het geval relevant zijn en in welke mate die meegewogen moeten worden. Zo is bijvoorbeeld niet duidelijk op welke wijze de tegemoetkomingen die een huurder van de overheid heeft ontvangen – zoals gelden uit de TOGS-, NOW- of TVL-regeling – mee moeten wegen. In de tot op heden gewezen (lagere) rechtspraak is verschillend omgegaan met deze en andere vragen. Zo is bijvoorbeeld eerst lange tijd geen aandacht geweest voor ontvangen overheidssteun, terwijl meer recente rechtspraak daar wel blijk van geeft. Maar ook dan zijn nog niet alle vragen beantwoord. Het is bijvoorbeeld niet duidelijk welk type compensaties op welke manier mee moeten worden genomen. Kwalificeert de TVL bijvoorbeeld als omzet of moet de TVL rechtstreeks in mindering gebracht worden op de huur? En de NOW?
De prejudiciële vragen
Om duidelijkheid te krijgen over deze en andere vragen heeft de Limburgse kantonrechter nu dus besloten om de coronaproblematiek rechtstreeks aan de Hoge Raad voor te leggen. De kantonrechter motiveert dit door er op te wijzen dat hoewel er maatschappelijk een zekere behoefte wordt gevoeld om de schade van de coronamaatregelen op een bepaalde manier te verdelen tussen huurders en verhuurders, het niet helder is of en op welke manier dat ook juridisch vorm kan worden gegeven. Dat laatste is immers bepalend. De grote hoeveelheid rechtszaken die landelijk gevoerd worden en de vele rechtszaken die naar verwachting nog zullen volgen, rechtvaardigen volgens de kantonrechter het stellen van prejudiciële vragen.
De vragen die de Limburgse kantonrechter vervolgens aan de Hoge Raad voorlegt zijn kort maar krachtig en volgen het ‘corona-stramien’ zoals dat inmiddels uit de rechtspraak blijkt:
- Dient de als gevolg van de coronacrisis van overheidswege opgelegde sluiting van de horeca beschouwd te worden als een gebrek in de zin van artikel 7:204 lid 2 BW?
- Zo ja, aan de hand van welke criteria moet dan de mate van huurprijsvermindering worden beoordeeld?
- (Of) vormt de beperking in het gebruik van het gehuurde een onvoorziene omstandigheid die tot huurprijsvermindering kan leiden?
- Zo ja, welke omstandigheden van het geval wegen mee bij het bepalen of verdelen van de schade?
De Hoge Raad zal deze vragen nu moeten gaan beantwoorden. Eén van de voordelen daarvan is dat er meer gezag toekomt aan een uitspraak van de Hoge Raad als hoogste rechtscollege dan aan lagere rechtspraak. Dat moet niet alleen de rechtseenheid ten goede komen, maar ook is de gedachte hierachter dat een duidelijke richtlijn van de Hoge Raad nieuwe procedures kan voorkomen omdat partijen beter weten waar zij aan toe zijn.
Enkele beperkingen
Hoewel de vragen moeten leiden tot een duidelijk(er) kader, zijn er ook beperkingen.
Zo heeft de eerste vraag – en daarmee ook de vervolgvragen – expliciet betrekking op van overheidswege opgelegde sluiting van de horeca. In navolging van het concrete geval dat de aanleiding vormt voor het stellen van de prejudiciële vragen (een horecakwestie) beperkt de vraag zich dus in beginsel tot hotels, restaurants en cafés. Andere categorieën waarvoor in de praktijk vergelijkbare problematiek speelt, zoals de sport- en retailsector, vallen daar in principe buiten. Om toch tot een uitspraak te komen met een zo groot mogelijke praktische relevantie, is denkbaar dat de Hoge Raad waar mogelijk min of meer algemene richtlijnen biedt en/of de mogelijkheid benut om in zijn antwoord ook expliciet andere sectoren te bespreken.
Een andere potentiële beperking is dat de voorliggende kwestie enigszins atypisch is, omdat sprake is van een onderhuursituatie. De verhuurder heeft zich dan ook op het standpunt gesteld dat ‘de pijn’ niet eerlijk wordt verdeeld als de huurkorting alleen wordt vastgesteld in de verhouding tussen verhuurder en huurder. De onderhuurder, die feitelijk exploiteert, blijft dan buiten schot. Het is de vraag hoe daarmee om moet worden gegaan. Een vergelijkbaar vraagstuk in dit verband is bijvoorbeeld de vraag in hoeverre banken als vastgoedfinanciers mee moeten delen in de pijn, zoals inmiddels ook in de politiek wel wordt betoogd (Motie 35 669-45). Het zal moeten blijken hoe de Hoge Raad met dit element omgaat.
Tot slot
Doorgaans beantwoordt de Hoge Raad aan hem voorgelegde prejudiciële vragen binnen zes tot twaalf maanden. Gelet op het gevoelde maatschappelijke belang van de vragen van de Limburgse kantonrechter zal de Hoge Raad zich in dit geval mogelijk op kortere termijn over de vragen uitspreken.
Heeft u vragen naar aanleiding van het lezen van bovenstaand artikel, of bent u benieuwd of we uw onderneming/ u als huurder/verhuurder of vastgoedinvesteerder op een andere manier kunnen bijstaan? Neem contact op met Jelle de Vries, advocaat vastgoedrecht en huurrecht via: jelle.devries@actlegal-fort.com of via tel. +31 (0)20 664 51 11.
-

Track record Dirk Intertoys leasecontracten franchisecontracten
Adviseren van Intertoys B.V. bij het opstellen en beoordelen van 140 leasecontracten en circa 70 franchisecontracten; adviseren bij het opnieuw opzetten van de franchiseorganisatie.
-

Track record Dirk adviseren tankstationondernemers veiling benzinewet
Adviseren van diverse tankstation ondernemers met betrekking tot de komende veiling op basis van de Benzinewet (Wet tot veiling van bepaalde verkooppunten van motorbrandstoffen).
-

Track record Dirk nieuw systeem verhuur tankstations
Adviseren van een provincie bij het ontwerpen van een nieuw systeem voor de verhuur van tankstations en het overzetten van bestaande gebruikers van de stations naar het nieuwe systeem.
-

Track record Dirk Benzinewet
Meerdere zaken met betrekking tot de Benzinewet (Wet tot veiling van bepaalde verkooppunten van motorbrandstoffen).
-

Track record Dirk advies huurders tankstationkavels Rotterdam
Adviseren van verschillende huurders van tankstationkavels in Rotterdam met betrekking tot de te houden veilingen door de gemeente Rotterdam.
-

Track record Dirk verhuur tankstationkavels gemeenten
Adviseren van verschillende gemeenten met betrekking tot de verhuur van tankstationkavels
-

Dirk van den Berg in Pompshop: De felbegeerde positie van exploitant
De felbegeerde positie van exploitant
1 december 2020, door Dirk van den Berg
In de twintig jaar dat ik ondernemers in de tankstationbranche bijsta heb ik ze zien uitsterven, de exploitanten: huurders van een tankstation van een oliemaatschappij met de verplichting de brandstoffen die zij op het tankstation verkopen af te nemen van hun verhuurder, doorgaans tegen de in de jaren ’80 van de vorige eeuw voor het laatst aangepaste Bovag-marge van € 4,83 per 100 liter benzine en € 3,52 per 100 liter diesel; kortingen op de adviesverkoopprijzen van de oliemaatschappijen.
Veel van deze exploitanten konden het hoofd nauwelijks boven water houden. Zij konden immers de brandstoffen niet voor een concurrerende prijs aan de klant aanbieden omdat hun eigen inkoopprijs nog geen 6 cent (inclusief btw) onder de adviesprijs lag, en de kortingen in feite pas beginnen bij dubbele cijfers. De eerste zaak die ik voor deze exploitanten deed was vaak ook de laatste: het bereiken van een afscheidsregeling, al dan niet in het kader van een procedure bij de rechter.
Oliemaatschappijen boden noodlijdende exploitanten soms ook de ‘oplossing’ om agent te worden. Zij hoefden dan de brandstoffen niet meer in te kopen bij de oliemaatschappij, maar kregen een vaste, nog lagere, (doorstroom-) vergoeding voor alle verkochte liters. De oliemaatschappij verkoopt de brandstoffen dan rechtstreeks aan de klant en de huurder van het tankstation (of alleen van de shop) bemiddelt daar uitsluitend bij. Opmerkelijk genoeg kunnen er dan ineens wél hoge kortingen worden gegeven. Gulf (uit Harderwijk) heeft deze constructie vermoedelijk bedacht, maar we kennen hem ook van Esso (tegenwoordig NRGValue/EG) en Tamoil.
“Maar wat” zult u zeggen “is dan nu zo felbegeerd aan de positie van de exploitant”? Het antwoord is te vinden in de Benzinewet. Die bepaalt immers dat de overeenkomst die een “wederpartij” of een “huurder” van de Staat (doorgaans een oliemaatschappij) heeft gesloten met een “exploitant” van rechtswege eindigt bij een veiling van de betreffende rijksweglocatie. Het is dan ook niet zozeer de huurder/ondernemer die ernaar streeft dat de huurder onder deze definitie valt, maar de oliemaatschappij. Die is dan immers zonder enige vergoeding te hoeven betalen van zijn (onder-) huurder af.
De Benzinewet is er duidelijk over wie een “exploitant” is: “een natuurlijke persoon of rechtspersoon die een onderneming drijft wier werkzaamheden bestaan of mede bestaan uit de verkoop van motorbrandstoffen”. Dat is ook logisch, want de Benzinewet had/heeft als doel “het vergroten van de prijsconcurrentie op en het verruimen van de toetredingsmogelijkheden tot de markt van de verkoop van motorbrandstoffen langs wegen in beheer bij het Rijk”. Partijen die geen brandstoffen verkopen hebben daarmee dus niets van doen.
Maar leer dan de oliemaatschappijen kennen. In de zaak die u allemaal kent uit de uitspraak van het Gerechtshof ’s-Hertogenbosch van 4 februari 2020 (ECLI:NL:GHSHE:2020:335) beweert NRGValue dat de huurder van de shop die een vaste vergoeding ontving voor het in de shop afrekenen van de Esso-brandstoffen nog altijd een “exploitant” was. Dan eindigde de overeenkomst met deze (onder-) huurder immers van rechtswege op 31 december 2017 en had deze geen huurbescherming. De kantonrechter en het gerechtshof gaven de NRGValue gelijk. Maar deze zaak ligt bij de Hoge Raad, en in de loop van 2021 zal duidelijk worden of de beslissing van het gerechtshof in stand blijft.
In de zaak waarin ik deze dagen op pad was, gaat Kuwait Petroleum nog een stapje verder, door te beweren dat ook de huurder van een shop bij een onbemande Tango-rijksweglocatie nog een “exploitant” is. Deze huurder van een winkeltje langs de snelweg heeft helemaal niets met de verkoop van de brandstoffen te maken. Kuwait heeft deze locatie (door het gebruikmaken van de topdeelregeling uit de Benzinewet) kunnen behouden in de veiling van 9 september jl., en heeft de shop vervolgens voor de hoofdprijs aan een andere partij onderverhuurd. Met een kort geding probeert zij de huidige huurder de shop per 8 december a.s. te laten ontruimen. Ik heb mijn best gedaan de rechter ervan te overtuigen dat mijn cliënt geen “exploitant” is, en dat de Benzinewet het huurrecht van mijn cliënt dus niet heeft aangetast. Ik ben benieuwd of dat is gelukt. Voor de rechter was deze materie helemaal nieuw. Het vonnis wordt op 7 december a.s. verwacht.
Deze column is geschreven voor Pompshop. Het onafhankelijke vakblad voor tankstations en carwash. Dirk van den Berg is ruim 15 jaar gespecialiseerd in tankstationszaken en gaat in Pompshop maandelijks in op een juridisch onderwerp. Vragen of opmerkingen? Neem hier contact op.
