Tag: Faillissement

  • Zon Invest Finance B.V.

    Zon Invest Finance B.V.

    Faillissement: Zon Invest Finance B.V.

     

    Datum uitspraak 15-09-2009
    Faillissementsnummer F.09/09/651
    Rechtbank Den Haag
    Rechter-Commissaris mr. R. Cats
    Curatoren mr. A.J. Nederhoed / mr. J.H.M. van de Wiel (’s Gravenhage)
    Details faillissement Klik hier voor dit faillissement in het Centraal Insolventieregister

    Heeft u een vordering in dit faillissement?

    Deze kunt u gemakkelijk zelf indienen via www.claimsagent.nl. Dat doet u als volgt:

    1. U registreert zich als crediteur door middel van een beveiligde internetverbinding. U krijgt dan inloggegevens voor toegang tot uw eigen account.
    2. U dient de vorderingen in het faillissement in door middel van een online formulier. Daardoor bent u er zeker van dat u alle benodigde gegevens aan de curator hebt verstrekt. U dient bewijsstukken, zoals gescande documenten, te uploaden.
    3. De vorderingen worden daardoor direct geplaatst op de crediteurenlijst in dit faillissement. U ontvangt daarvan direct per email een officiële bevestiging.

    Het gebruik van de online dienst is gratis. De geautomatiseerde gegevensverwerking verlaagt de kosten van de afwikkeling van het faillissement.

    Wat is een faillissement?

    Wanneer een schuldenaar niet meer in staat is aan zijn financiële verplichtingen te voldoen, of (bewust) is opgehouden met het betalen van zijn schulden, dan kan door de schuldeisers via een advocaat een faillissement worden aangevraagd.

    Een faillissement is met andere woorden het (financieel) onvermogen of onvermogend zijn, de insolventie of het insolvent zijn. Faillissement wordt soms ook wel deconfiture genoemd.

  • Track record Derk advocaat koper overname dreigend faillissement

    Track record Derk advocaat koper overname dreigend faillissement

    Adviseren en procederen met betrekking tot de realisatie van een prominent hotel en een groot aantal appartementen.

  • Een doorstart door de hotelexploitant: de inventaris

    Een doorstart door de hotelexploitant: de inventaris

    Een doorstart door de hotelexploitant: de inventaris

    5 maart 2021, door Lauran van Hoof

     

    Eerder verscheen een blog van Florentijn Verhagen, advocaat bij act legal, over de doorstart vanuit faillissement. Hij ging hierbij met name in op de huurovereenkomst. In dit blog wordt de doorstart verder verkend en bespreekt Lauran van Hoof een ander aspect: de inventaris.

    De hotelexploitant is failliet verklaard, de curator is aangesteld en de doorstarter heeft inmiddels een nieuwe huurovereenkomst met de verhuurder. En wat dan? De doorstarter zal ook behoefte hebben aan een inventaris. De inventaris zal grotendeels nog in pand aanwezig zijn, maar de eerste vraag die dan opkomt: van wie is deze inventaris eigenlijk? Op het eerste gezicht lijkt het vanzelfsprekend dat de failliete hotelexploitant eigenaar is van de inventaris en de curator het dus voor het zeggen heeft. Dit ligt echter genuanceerder.

    Natrekking

    Er bestaat een verschil tussen roerende en onroerende zaken. Het is belangrijk om dit onderscheid te maken omdat dit bepaalt of een zaak toekomt aan de failliete hotelexploitant (en dus de curator) of aan de verhuurder. De verhuurder is immers eigenaar van het pand: de onroerende zaak. De curator gaat over de inventaris: de roerende zaak. Bij een tafel zal snel duidelijk zijn dat het om een roerende zaak gaat, maar hoe zit het met de ingebouwde receptie of de douchewand die vast is gemaakt aan de muur? Toen de douchewand werd geleverd was het duidelijke een roerende zaak, maar is deze mogelijk onroerend geworden omdat hij is gemonteerd in de badkamer?

    Ja, dat kan. In juridische termen wordt dit natrekking genoemd. Als een receptiemeubel (roerende zaak) wordt gemonteerd in het pand (onroerende zaak) dan kan het receptiemeubel een dusdanig onderdeel van het pand worden dat het receptiemeubel voortaan ook als onroerend wordt gezien. Het pand trekt het receptiemeubel dan na. Om te bepalen in welke gevallen een roerende zaak opgaat in een onroerende zaak is onder andere van belang of de zaak bijvoorbeeld makkelijk en zonder schade kan worden gedemonteerd.

    Als nu blijkt dat het receptiemeubel onderdeel is geworden van het pand betekent dit dat de curator met lege handen staat en de verhuurder in zijn handen kan wrijven. Het receptiemeubel is immers nu eigendom van de verhuurder. De doorstarter zal nu minder zaken van de curator moeten kopen en dit verlaagt de koopprijs. De verhuurder heeft iets gekregen, waar hij niet voor heeft betaald en ook niets voor heeft hoeven doen. Dat klinkt wat oneerlijk, maar de wet heeft hiervoor nog een uitzondering.

    Wegbreekrecht

    De huurder van een pand heeft het recht om voor het einde van de huurperiode zaken uit het pand te verwijderen die hij zelf heeft aangebracht. Dit wordt het wegbreek- of wegneemrecht genoemd. In geval van het receptiemeubel betekent dit dat het weer verwijderd mag worden. Het wordt dan weer een roerende zaak en dus eigendom van de huurder.  Zodra de huurperiode is geëindigd en het pand is ontruimd vervalt het recht.

    Nadat het recht is vervallen, kan de huurder (lees: curator) wel van de verhuurder een vergoeding verlangen. Deze laatste is er immers op vooruit gegaan zonder iets te moeten doen of betalen. Een dergelijke vergoeding wordt in zakelijke huurovereenkomsten echter vaak uitgesloten. De curator zal hier dus bedachtzaam op moeten zijn.

    Bodemvoorrecht

    Tot slot speelt er bij de overname van de inventaris ook nog een fiscaal aspect. De Belastingdienst heeft een algeheel voorrecht op alle goederen van de belastingschuldige. Dit voorrecht gaat onder omstandigheden ook voor op het pandrecht van (bijvoorbeeld) de bank. Daarom moet de Belastingdienst door de huurder geïnformeerd worden zodra bepaalde onderdelen van de inventaris uit het pand verwijderd worden of niet langer eigendom zijn van de huurder. Dit geldt echter weer niet voor alle zaken die in het pand aanwezig zijn. Het geldt bijvoorbeeld voor de tafels en stoelen in het restaurant, maar niet voor de voorraad in de keuken. Ook hierbij is weer van belang om te bepalen wie eigenaar is van welke zaken.

    Afsluiting

    Bij de overname van de inventaris door een doorstarter vanuit faillissement spelen meerdere juridische kwesties. Afhankelijk van het perspectief van de betrokken partij zijn er bepaalde aandachtspunten.

    Heeft u nog vragen? Neem dan contact op met mij – Lauran van Hoof – of één van mijn collega’s van de sectie Insolventierecht & Herstructurering van act legal.

     


     

  • Dirk van den Berg in Pompshop: Een sprong van 1,5 meter op 100 meter hoogte

    Dirk van den Berg in Pompshop: Een sprong van 1,5 meter op 100 meter hoogte

    Een sprong van 1,5 meter op 100 meter hoogte

    1 maart 2021, door Dirk van den Berg

     

    Toen ik de column voor de Pompshop van mei 2020 schreef over huurrecht in tijden van corona, had ik er geen idee van dat we in februari 2021 weer in een lockdown zouden zitten. Tankstations verliezen omzet door de beperking van de shoptijden en er wordt alleen voor het hoognodige gereden, dus minder getankt. Maar tankstations zijn essentiële bedrijven en mogen daarom open zijn, ook na negen uur ’s avonds. Hoe anders is dat voor de retailer Sports Unlimited (met 100 Perry Sport en Aktiesport winkels) voor wie ik als advocaat optrad toen een van haar verhuurders haar faillissement aanvroeg. Kleding en schoenen lieten in 2020 de allergrootste verkoopdip zien, en alle honderd winkels van deze keten zijn sinds 15 december verplicht gesloten. Daardoor werden de beste weken van het jaar 2020 gemist.

    Om niet onnodig liquiditeit te verliezen besloot de directie om over de maanden januari en februari de helft van de huur te betalen. Dat beleid is geheel in lijn met hoe de Nederlandse rechters erover denken: In de maanden mei tot en met december 2020 zijn er ruim veertig kort geding vonnissen gewezen waarin de rechter huurders van door de coronamaatregelen getroffen winkel- en horecaruimte toestond de huur tot 50% op te schorten. In deze jurisprudentie valt de regel te ontdekken dat, zodra er een substantiële terugval in omzet optreedt, een huurkorting mag worden toegepast gelijk aan de helft van het percentage van de (door de coronamaatregelen veroorzaakte) omzetvermindering. Inmiddels zijn er ook verschillende uitspraken in bodemzaken waarin de korting ‘definitief‘ (er is nog wel hoger beroep mogelijk!) is toegekend. Verschillende rechters hebben de door de huurder (te) ontvangen coronasubsidies (NOW, TOG en TVL) daarbij als omzet aangemerkt, waardoor het kortingspercentage lager uitkomt.

    Vanuit deze achtergrond is besloten om niet te zwichten voor de powerplay van deze verhuurder van één van deze honderd winkels. De huur voor deze winkel had natuurlijk best betaald kunnen worden, maar de directie voelde er niets voor om deze actie die zij in haar persbericht “volstrekt ongepast en niet proportioneel” heeft genoemd, te belonen met volledige betaling, terwijl het gros van de verhuurders had ingestemd met een gedeeltelijke betaling.

    Voor het bewerkstelligen van een faillissement moet de verzoeker zowel zijn eigen vorderingsrecht aantonen als “feiten en omstandigheden waaruit blijkt dat zijn schuldenaar verkeert in de toestand dat deze heeft opgehouden te betalen”. In het algemeen wordt die toestand aangenomen als er meerdere schuldeisers met steunvorderingen zijn terwijl tenminste één vordering opeisbaar is.

    Mijn kantoorgenoten en ik hadden de vordering van de verhuurder uitvoerig betwist – wij waren in de tussentijd ook een procedure tot huurverlaging bij de kantonrechter begonnen – en hadden duidelijk gesteld dat ook de door de aanvrager genoemde andere verhuurders de helft van de huur hadden ontvangen. Maar zekerheid van een goede afloop hadden we niet. De makelaar die de onderhandelingen met de verhuurders voert vergeleek de situatie treffend met een sprong van 1,5 meter op 100 meter hoogte: je weet haast zeker dat je ongeschonden aan de overkant bereikt, maar als het toch mis gaat val je erg diep.

    Na tweeënhalve dag van afwachten in spanning was daar de beschikking: het verzoek van de verhuurder werd afgewezen omdat de huurder tot aan de uitspraak in de bodemprocedure de betaling van de niet betaalde helft van de huur mag opschorten. Zodoende is volgens de rechtbank niet “summierlijk” komen vast te staan dat de verhuurder een vordering op zijn huurder heeft. En wij, wij sprongen een gat in de lucht.

    Lees hier het persbericht van Sports Unlimited en de beschikking van de afwijzing van het faillissementsverzoek.

     

    Deze column is geschreven voor Pompshop. Het onafhankelijke vakblad voor tankstations en carwash. Dirk van den Berg is ruim 15 jaar gespecialiseerd in tankstationszaken en gaat in Pompshop maandelijks in op een juridisch onderwerp. Vragen of opmerkingen? Neem hier contact op.

     

  • De comeback van de pre-pack?

    De comeback van de pre-pack?

    Op 17 april 2020 heeft de Hoge Raad een belangrijk tussenarrest gewezen dat de pre-pack mogelijk nieuw leven in blaast.

    De pre-pack

    Het flitsfaillissement, de voorgekookte doorstart, of toch de meeste bekende naam: de pre-pack. De naam van de pre-pack is afgeleid van ‘pre-packaged sale’, wat letterlijk ‘voorverpakte verkoop’ betekent. De pre-pack betreft – kort gezegd – het voorstadium van een faillissement, waarin een ‘deal’ wordt uitonderhandeld, die direct na het uitspreken van het faillissement wordt beklonken. In feite is een pre-pack dus niets meer dan een doorstart vanuit faillissement die al voorafgaand aan het faillissement is voorbereid.

    Sinds de pre-pack in 2012 is overgewaaid van Engeland naar Nederland is er regelmatig gebruik gemaakt van deze methode. Winkelketen Schoenenreus, lingeriefabrikant Marlies Dekkers en het Ruwaard van Putten Ziekenhuis; alle drie maakten zij een doorstart die reeds voorafgaand aan het faillissement op deze manier was voorbereid.

    Voor- en tegenstanders

    De pre-pack kent zowel voor- als tegenstanders. Enerzijds zien voorstanders de pre-pack als een effectief middel om de schade van een faillissement te beperken. Het realiseren van een snelle doorstart zou de waarde van de onderneming zo veel mogelijk behouden en daarmee de opbrengst voor de boedel maximaliseren. Anderzijds zien tegenstanders de pre-pack als een middel dat gemakkelijk misbruikt kan worden om op een goedkope manier van werknemers af te komen. Bij een normale doorstart vanuit faillissement is de koper namelijk vrij om personeel wel of niet over te nemen. De Wet Overgang Onderneming (WOO) geldt dan niet. Een pre-pack werkt alleen als de WOO ook dan niet van toepassing is.

    Het Smallsteps-arrest

    Op 22 juni 2017 oordeelde het Europese Hof dat WOO wel geldt bij een pre-pack, omdat in dat geval de procedure niet gericht zou zijn geweest op liquidatie van het vermogen – maar op continuïteit van de onderneming. Als gevolg van deze conclusie zouden alle werknemers van de gefailleerde vennootschap automatisch – onder dezelfde voorwaarden – in dienst zijn getreden bij de doorstartende partij. Dat legde een bom onder de pre-pack.

    Sinds dit arrest bestaat er onzekerheid over de toepassing van de pre-pack. Geen doorstartende partij durfde een pre-pack nog aan vanwege het risico dat achteraf mogelijk al het personeel in dienst zou zijn getreden. Ook de wetgever heeft het wetsvoorstel dat de pre-pack een wettelijke basis moest geven uitgesteld naar aanleiding van dit arrest.

    Heiploeg-(tussen)arrest

    De soep wordt echter niet zo heet gegeten, als zij wordt opgediend. Op 17 april 2020 oordeelde de Hoge Raad in een tussenarrest dat de pre-pack toch wel gericht zal zijn op liquidatie en de WOO dan niet van toepassing is. Daarvoor is volgens de Hoge Raad wel vereist dat de pre-pack wordt toepast nadat vaststaat dat het faillissement onafwendbaar was. Door de doorstart voorafgaand aan het faillissement voor te bereiden, werd (slechts) voorkomen dat de onderneming kwam stil te liggen, waardoor de onderneming uiteindelijk verkocht kon worden voor een zo hoog mogelijke opbrengst. Dit maakt volgens de Hoge Raad dat de procedure wel degelijk gericht was op liquidatie. De feiten zullen moeten bepalen of dit ook echt het geval is.

    Mogelijk blaast de Hoge Raad met dit (tussen)arrest nieuw leven in de pre-pack. Gelet op de vele (corona-)faillissementen die vermoedelijke zullen volgen, is dat geen slechte timing. 

    Mocht u in de toekomst voorzien dat u uw schulden niet meer kunt betalen, dan lichten onze advocaten Insolventierecht & Herstructurering u graag uw mogelijkheden toe.

  • Versnelde invoer WHOA

    Versnelde invoer WHOA?

    19 maart 2020, door Derk van Geel

     

    De impact van het coronavirus op de economie is onontkoombaar. Veel ondernemers moeten? sluiten, en de kans is groot dat dit een domino-effect zal geven. Of dit zal leiden tot een nieuwe crisis als in 2008, is de vraag maar velen verwachten toch dat bedrijven in zwaar weer komen. Door de voorzienbare gevolgen van het coronavirus is juist nu de versnelde invoer van de WHOA nodig, omdat de wet de nadelige effecten kan helpen bestrijden.

    Bedrijven hebben juist in deze situatie behoefte aan reorganisatiemogelijkheden. Die mogelijkheden zijn onder de huidige Nederlandse wetgeving beperkt. Er is de mogelijkheid van buitengerechtelijk schuldeisersakkoord, surseance van betaling of faillissement. Experts en de overheid menen dat deze mogelijkheden tekortschieten en dat levensvatbare bedrijven, die door omstandigheden in de problemen raken, beter in staat zouden moeten zijn zich te reorganiseren om zo nadelige effecten van een lastig economisch klimaat te verzachten.

    Al enkele jaren is de wetgever bezig met het construeren van een nieuwe wet, genaamd: Wet Homologatie Onderhands Akkoord (WHOA). Deze wet moet het mogelijk maken om buiten een insolventieprocedure tot een dwangakkoord te komen met crediteuren. Enkele dwarsliggers kunnen een reorganisatie dan niet voorkomen (zoals dat nu wel vaak het geval is). De wet is al in behandeling bij de Tweede Kamer maar de invoering laat op zich wachten.

    Door de voorzienbare gevolgen van het coronavirus ontstaat een ‘sense of urgency’. Een aantal experts heeft daarom opgeroepen de wet versneld in te voeren. Deze brief leest u hier.

    Wij juichen dit initiatief toe. Het zal een extra instrument zijn om de gevolgen van het virus te bestrijden. Overigens zal de wet niet zaligmakend zijn. Slechts in bepaalde gevallen kan de wet een oplossing -bieden. Het is geen wondermiddel.

    Meer weten over de WHOA? Neem contact op met Derk van Geel, partner insolventie & herstructurering via: derk.vangeel@actlegal-fort.com of via tel. 020-664 5111. Voor meer informatie zie ook:  www.wbrt.nl.

  • Zwaarwichtig belang curator bij indeplaatsstelling: het belang van de overnameovereenkomst

    Zwaarwichtig belang curator bij indeplaatsstelling: het belang van de overnameovereenkomst

    Als een huurder van middenstandsbedrijfsruimte zijn in het gehuurde gedreven onderneming wil overdragen aan een derde, zal deze derde de huurovereenkomst vanwege de opgebouwde goodwill veelal ook willen voortzetten.

    Contractsovername

    Dat kan door een minnelijke contractsovername, waarbij de verhuurder instemt met de derde als huurder.

    Als de verhuurder niet instemt met een contractsovername, dan kan de huurder zich tot de rechter wenden. De huurder kan vorderen dat de derde in zijn plaats wordt gesteld, tegen de wil van de verhuurder. Als de rechter een dergelijke indeplaatsstellingsvordering toewijst, wordt de verhuurder geconfronteerd met een huurder waarmee hij mogelijk zelf niet had willen contracteren.

    De opvolgend huurder zet de bestaande huurovereenkomst voort: alle rechten en verplichtingen gaan over. Daarmee wordt de verhuurder de mogelijkheid om bijvoorbeeld een huurprijsverhoging door te voeren ontnomen.

    Een verhuurder zal bezwaar kunnen hebben tegen een indeplaatsstelling indien hij zich geconfronteerd ziet met een in zijn ogen zwakkere huurder.

    Criteria

    Om te voorkomen dat een huurder zomaar een ieder in zijn plaats kan stellen, is er in de wet een aantal waarborgen/criteria opgenomen ten behoeve van de verhuurder. Deze criteria zijn in eerder in het blog ‘Bedrijfsoverdracht en huur: de indeplaatsstelling‘ van Irene Hofhuis uiteengezet. Een van de waarborgen ziet op het zwaarwichtig belang en luidt als volgt:

    • De rechter kan de vordering van de huurder slechts toewijzen indien de huurder die het bedrijf uitoefent een zwaarwichtig belang heeft bij de overdracht van het bedrijf.

    Ook in faillissement kan door de curator een vordering tot indeplaatsstelling worden ingesteld. De hiervoor bedoelde waarborgen zijn ook in dat geval van toepassing. De curator moet aannemelijk maken dat de boedel een zwaarwichtig belang heeft bij de overdracht van het bedrijf, de zogenoemde “doorstart”.

    Dat de tekst van de in het kader van de doorstart gesloten overnameovereenkomst voor die beoordeling van groot belang is, volgt uit een recente uitspraak van de Rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht in het faillissement van het Macintosh-concern.

    De rechtbank kwam in deze procedure tot het oordeel dat er geen voldoende zwaarwichtig belang aanwezig was. Dat had er onder meer mee te maken dat niet gesteld of gebleken was dat de koopsom van de onderneming afhankelijk was gesteld van de uitkomst van de indeplaatsstellingsprocedures. Het risico dat bepaalde filialen niet door de doorstarter konden worden voortgezet, kwam voor rekening van de doorstarter. De boedel had geen zwaarwichtig belang bij de indeplaatsstelling omdat de boedel de koopsom ontving, los van het resultaat van de indeplaatsstellingsprocedures.

    Voorts hadden de curatoren zich slechts verbonden om zich in te spannen om tot een indeplaatsstelling te komen, waaraan naar het oordeel van de rechter is voldaan door het aanhangig maken van de indeplaatsstellingsprocedure. Daar komt bij dat de bij de overnameovereenkomst betrokken partijen uitdrukkelijk afstand hadden gedaan van het recht om die overeenkomst (partieel) te vernietigen of te ontbinden, zodat de curatoren daar evenmin een zwaarwichtig belang aan konden ontlenen.

    De stelling van de curatoren dat de boedel ingeval van een geslaagde indeplaatsstelling met € 15.000,- zou worden gespekt, bood ook geen soelaas. Dat geldt ook voor het gestelde zwaarwichtig belang bij behoud van werkgelegenheid. Dat had er mee te maken dat de verhuurder onder opschortende voorwaarde een huurovereenkomst was aangegaan met een derde. Deze derde had zich bereid verklaard om deze boedelbijdrage van € 15.000,- te voldoen en verder om de werknemers in dienst te nemen.

    Kortom: de (formulering van de) te sluiten overnameovereenkomst luistert nauw.

    Het voert voor dit blog te ver om alle elementen van de overnameovereenkomst te behandelen, zodat ik voor de volledigheid graag verwijs naar de uitspraak.

  • Doorstarter let op: transitievergoeding kan hoger uitvallen dan verwacht!

    Doorstarter let op: transitievergoeding kan hoger uitvallen dan verwacht!

    In het geval van een faillissement zal de curator in de regel de arbeidsovereenkomsten van de werknemers opzeggen.

    De wet bepaalt dat de transitievergoeding (waarvan de hoogte onder meer afhankelijk is van het aantal dienstjaren) bij een faillissement niet langer verschuldigd is.

    Dat betekent overigens niet in alle gevallen dat de door de werknemer bij de failliet opgebouwde dienstjaren “verloren” gaan. Die dienstjaren zullen “behouden” blijven indien een eventuele ‘doorstarter’ is aan te merken als de “opvolgend werkgever” van de failliet. Met andere woorden: indien de doorstarter als opvolgend werkgever op enig moment afscheid wenst te nemen van een van de failliet overgenomen werknemer, dan zullen de bij de failliet opgebouwde dienstjaren meetellen bij het vaststellen van de transitievergoeding.

    Voor een doorstarter en de daarbij betrokken werknemers is dus relevant om te weten wanneer van opvolgend werkgeverschap sprake  is. De Rechtbank Midden-Nederland heeft op 21 juli 2016 vonnis gewezen in een zaak waarin die vraag aan de orde was.

    Feiten

    In die zaak had de doorstarter de activa van de failliet van de curator gekocht en aan 11 van de 16 personeelsleden een arbeidsovereenkomst (voor bepaalde tijd) aangeboden.
    De werkgeefster (de doorstarter) liet een werknemer van wie de arbeidsovereenkomst afliep weten dat die niet zou worden verlengd.

    De werknemer verzette zich uiteindelijk niet tegen die “opzegging”, maar claimde wel een transitievergoeding. Daarbij stelde hij dat zijn dienstjaren bij zijn oude werkgeefster (de failliet) diende mee te tellen voor de berekening daarvan, aangezien volgens hem sprake was van opvolgend werkgeverschap.

    De werkgeefster betwistte dat. Een van de argumenten die zij in dat kader aanvoerde was dat daarvan slechts sprake kon zijn indien tussen haar (nieuwe werkgeefster) en de oude werkgeefster (de failliet) “zodanige banden bestonden dat het door de oude werkgeefster op grond van haar ervaringen met de werknemer verkregen inzicht in diens hoedanigheden en geschiktheid in redelijkheid kon worden toegerekend aan de nieuwe werkgeefster.” Daarvan zou bijvoorbeeld sprake kunnen zijn indien de aandeelhouder of leidinggevende van een failliet dezelfde is als die van de doorstarter.

    Onder het oude recht (vóór 1 juli 2015) speelde dit criterium – ingevolge jurisprudentie van de Hoge Raad – inderdaad een (doorslaggevende) rol. Met de invoering van de wet Werk en Zekerheid is dat evenwel komen te vervallen.

    De vraag is dan ook of de werkgeefster dit standpunt niet tegen beter weten in innam. De nieuwe wettekst is – zo oordeelde ook de kantonrechter – immers helder. De wet bepaalt dat voor het berekenen van de transitievergoeding de duur van de arbeidsovereenkomsten bij elkaar dienen te worden opgeteld:

    “indien de werknemer achtereenvolgens in dienst is geweest bij verschillende werkgevers die, ongeacht of inzicht bestaat in de hoedanigheid en geschiktheid van de werknemer, ten aanzien van de verrichte arbeid redelijkerwijze geacht moeten worden elkaars opvolger te zijn.”

    Opvolgend werkgever

    De kantonrechter oordeelde dat de doorstarter in dit geval ten aanzien van de verrichte arbeid redelijkerwijze de opvolger was van de failliet en dus diende te worden aangemerkt als opvolgend werkgever.

    Omstandigheden die bij die beoordeling een rol speelden waren onder meer dat de werknemer bij de failliet en bij de doorstarter dezelfde functie had en (nagenoeg) dezelfde werkzaamheden verrichtte, op dezelfde locatie, in hetzelfde pand en met dezelfde activa. Ook voerde de werknemer  zijn taken nog grotendeels uit met dezelfde collega’s. 

    Het gevolg daarvan was dus dat voor het berekenen van de transitievergoeding niet de datum van indiensttreding bij de doorstarter bepalend was, maar de datum waarop de werknemer bij de failliet in dienst was getreden!  

    Lees hier meer over transitievergoeding.

     

  • Pas op voor de (uit)glijclausule!

    Een goed pauliana-advies bestaat niet, is een geluid dat advocaten wel laten horen. Daar zit een kern van waarheid in, wat een recent arrest ook laat zien.

    Pauliana

    De ‘pauliana’ is een rechtsgrond die door de curator gebruikt kan worden om een transactie die dateert van (kort) voor het faillissement, terug te draaien als de schuldeisers daardoor zijn benadeeld. Dat komt in de praktijk vrij vaak voor.
    Om aan de voorwaarden voor de pauliana te voldoen moet dus sprake zijn van benadeling van de crediteuren. De hoge raad leert dat die benadeling er moet zijn op het moment dat de rechter dit toetst, in plaats van op het moment waarop de transactie wordt verricht. Dat heeft iets geks, want als je wil weten of een transactie door de beugel kan, moet je dus eigenlijk in de toekomst kunnen kijken. Vandaar de gevleugelde uitspraak, voornoemd.
    Benadeling vindt onder meer plaats als de bedongen prijs te laag blijkt te zijn. De prijs van een auto is nog vrij goed te bepalen. Maar de prijs van een bedrijf al veel minder. Dat hangt van vele factoren af en waardering is een mandarijnenwetenschap.

    De Glijclausule

    Bij een activatransactie in het zicht van faillissement van de verkoper bestaat het risico dat partijen de koopprijs te laag inschatten en dat de kopende partij in het faillissement van de verkoper te maken krijgt met een beroep op pauliana door de curator. De vraag rijst of dit risico kan worden weggenomen door het opnemen van een ‘nabetalingsclausule’ of ‘glijclausule’ in de koopovereenkomst. Zo’n bepaling zegt eigenlijk dat als achteraf blijkt dat de koopprijs te laag is, de koper gehouden is het verschil alsnog te voldoen.
    Partijen nemen deze bepaling op om enerzijds te voorkomen dat een te hoge prijs wordt betaald, maar zij willen anderzijds voorkomen dat de curator de gehele transactie terugdraait.

    Werkt dit nu?

    Het is een vraagstuk dat de literatuur verdeeld houdt. Het hof Den Bosch vindt dat zo’n beding wel kan worden toegepast bij een transactie met een externe partij (een echte derde) maar niet bij een transactie met een gelieerde partij, omdat van die partij mag worden verwacht te weten wat het verkochte waard is.

    Conclusie

    De Glijclausule kan uitkomst bieden bij een transactie voor faillissement, maar pas op hoe deze is vormgegeven én met wie de transactie wordt verricht.

     

  • Fiscale tips: (5) Wie doet de belastingaangifte bij faillissement?

    Fiscale tips: (5) Wie doet de belastingaangifte bij faillissement?

    Wettelijk kader belastingaangifte bij faillissement

    In de normale situatie, buiten faillissement, moet belastingaangifte worden gedaan door degene die volgens de belastinginspecteur belasting- of inhoudingsplichtig is. Dit zal vrijwel steeds de onderneming zijn. Omdat de onderneming doorgaans wordt vertegenwoordigd door haar bestuur, zal buiten faillissement de aangifte meestal door of namens het bestuur worden verzorgd. Maar wie doet de belastingaangifte bij faillissement van de onderneming wanneer er een curator wordt aangesteld?

    Het faillissement verandert niets aan het bestuur. De directie blijft in functie. Een belangrijke beperking is echter dat uitsluitend de curator bevoegd is over het vermogen van de failliete onderneming. De vraag is of het doen van aangifte van belastingen, kwalificeert als beschikken over het vermogen van de failliet. De wet gaat hier niet op in. Wel bepaalt artikel 43 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen dat de bevoegdheden en verplichtingen van een failliet kunnen worden uitgeoefend en nagekomen door hun wettelijke vertegenwoordiger en door de curator.

    Het antwoord op de vraag wie belastingaangifte bij faillissement moet doen, is dus: het bestuur of de curator. Dat is uitsluitend anders indien de Belastingdienst de curator vraagt om de aangifte te verzorgen. Dit verzoek hoeft niet uitdrukkelijk te zijn gedaan, het is voldoende als de fiscus het aangifteformulier naar de curator stuurt door het op zijn naam te stellen.

    Laat de curator belastingaangifte doen

    Vanuit praktisch oogpunt is het handig om de curator aangifte te laten doen voor de periode na het uitspreken van het faillissement. Hij heeft middelen om dit aanzienlijk makkelijker te doen dan een bestuurder. Voor omzetbelasting geldt dat het bestuur vaak niet zal weten welke omzet er na faillissementsdatum is gerealiseerd. De curator beschikt uiteraard wel over die gegevens. Bovendien kan de curator de fiscus vragen in te stemmen met het doen van een eenmalige aangifte van omzetbelasting over de boedelperiode aan het einde van het faillissement. Voor loonheffingen verzorgt UWV de aangifte en afdracht over de periode waarover UWV het salaris van de werknemers heeft overgenomen. Ook daar zou het bestuur dus geen rol hoeven spelen. Ten aanzien van vennootschapsbelasting geldt dat de curator bevoegd is om de uitnodiging tot het doen van aangifte te retourneren aan de Belastingdienst met de mededeling dat de faillissementsboedel leeg is of zich geen belastbare feiten hebben voorgedaan. Uitsluitend indien er wel geld is om de vennootschapsbelasting te voldoen en/of er belastbare feiten zijn, zal de curator tot het doen van aangifte moeten overgaan. In dat geval zullen er vaak ook financiële middelen zijn om de aangifte uit te besteden aan een accountant.

    Blijf als bestuur betrokken bij de belastingaangifte voor de periode voor faillissement

    Voor de periode tot het faillissement zal de curator vaak van het bestuur verlangen dat zij voor de aangifte zorgt. Ten aanzien van omzetbelasting en loonheffingen komt dat logisch voor: het gaat immers om aangifte over een periode waarin de curator nog niet betrokken was en waarover het bestuur de gegevens tot zijn beschikking zou moeten hebben. Voor vennootschapsbelasting lijkt het minder opportuun om te verlangen dat het bestuur de aangifte verzorgt. Het doen van (nihil)-aangifte vennootschapsbelasting is namelijk een tijdrovende en ingewikkelde klus, terwijl de curator meestal zal kunnen volstaan met de beschreven mogelijkheid om de aangifte te retourneren.

    Meer informatie belastingaangifte bij faillissement

    Op de website van de belastingdienst staat meer informatie voor ondernemers die failliet (dreigen) te gaan: Belastingdienst: U gaat failliet

    Lees ook de andere blogs met fiscale tips bij faillissement:

     

    Wies Janssen-van Kesteren is de schrijfster van dit blog
    Neem voor meer informatie over dit onderwerp contact op met Bob Heijne. Bob Heijne is sinds 2013 werkzaam bij FORT als advocaat bij de sectie Faillissementsrecht.