Categorie: Franchiserecht

  • 10 Juridische tips bij het sluiten van een franchiseovereenkomst

    10 Juridische tips bij het sluiten van een franchiseovereenkomst

    10 (juridische) tips bij het sluiten van een franchiseovereenkomst

    12 en 13 april 2024, Dirk van den Berg op de Franchise+ Beurs

     

    [pdf-embedder url=”https://www.actlegal-netherlands.com/wp-content/uploads/Presentatie-Franchise-beurs-12-13-april-2024.pdf”]

  • Hospitality, een on- of genodigde gast voor verenigingen van eigenaars?

    Hospitality, een on- of genodigde gast voor verenigingen van eigenaars?

    Hospitality, een on- of genodigde gast voor verenigingen van eigenaren?

    3 oktober 2023, door Frank Barneveld en Dirk van den Berg

     

    Nederland bouwt steeds meer de hoogte in. Het aantal hoogbouwtorens zal in 2040 zijn verdubbeld ten opzichte van 2020.[1] In deze torens worden ook hotels gevestigd, zodat de gebouwen in toenemende mate een omgeving bieden voor werk, wonen en vermaak. Dit wordt hybridisering genoemd, een meerzijdige invulling van een gebouw met woonruimte, horeca en retail. Dit geeft een extra dynamiek aan een gebouw en aan de ervaring van de bewoner, gast en  omwonende.

    Maar hoe verhouden verschillende eigenaren van een pand en hun behoeftes zich tot elkaar? Wat als het hotel een verbouwing vereist of wil uitbreiden? Kan een hotelier dit naar eigen inzicht doen of dient hij rekening te houden met de wensen en belangen van de andere eigenaren van het pand? In dit artikel praten wij je bij over hoe hoteliers als eigenaar of als huurder van een appartementsrecht binnen een gebouw zich moeten verhouden tot de andere eigenaren. Hiervoor is het allereerst van belang om te weten hoe het gedeelde eigendom van een vastgoedobject werkt, vervolgens schetsen wij een aantal problemen en hun oplossingen.

    Appartementsrechten

    Bij onroerende zaken (zoals gebouwen) geldt het principe dat alles wat vastzit aan de onroerende zaak één geheel vormt. Omdat de behoefte bestaat om een gebouw met meerdere eigenaren te delen, kent het Nederlandse Burgerlijk Wetboek (‘BW’) zogeheten ‘appartementsrechten’. Een appartementsrecht heeft niet alleen betrekking op een ‘appartement’, maar zorgt ervoor dat meerdere (rechts)personen eigenaar kunnen zijn van een gebouw. Naast een aandeel in het gebouw hebben zij een exclusief gebruiksrecht voor een bepaald gedeelte daarvan (bijvoorbeeld de eerste verdieping of een woning). De eigenaar van een appartementsrecht heeft daarnaast het medegebruik van de gemeenschappelijke ruimtes (zoals de ingang, het dak een lobby etc.) maar ook de gemeenschappelijke zaken (zoals ventilatie, leidingen, bekabeling enz.). De verschillende eigenaren van een gebouw delen veel met elkaar. Dit kan vanzelfsprekend leiden tot verschillende visies en bedoelingen en daarmee tot conflicten.

    Om het gesplitste eigendom van een gebouw zo geordend en democratisch mogelijk te laten verlopen, heeft de Nederlandse Wetgever een aantal artikelen binnen het BW opgenomen om de rechten van elke eigenaar te waarborgen. Een van die artikelen bepaalt dat elk gebouw dat in eigendom wordt gesplitst een vereniging van eigenaren moet hebben (‘VvE’).

    De VvE houdt toezicht op de rechten van de appartementsrechthouders en voert het beheer over de gemeenschappelijke delen van het gebouw; dus niet over de delen die bestemd zijn om afzonderlijk door een eigenaar te worden gebruikt. Elke appartementseigenaar kan zijn eigen gedeelte dus inrichten als hij zelf wil. Zo is het mogelijk om het eigen appartementsrecht – bijvoorbeeld een hotel dat gebruikmaakt van de eerste vijf verdiepingen van een gebouw – zo te gebruiken en in te richten als de eigenaar van dat appartementsrecht wil. Hier zitten wel een aantal mitsen en maren aan. Zo moet een eigenaar van een appartementsrecht er altijd op letten dat zijn gebruik of gewenste veranderingen aan het gebouw niet botsen met de rechten van andere eigenaren. In dergelijke gevallen moet een hotelier eerst goedkeuring krijgen van de VvE om zijn plannen uit te voeren. Hier kan het in de praktijk nog wel eens misgaan.

    Botsende rechten en gevolgen – een aantal praktijk voorbeelden

    Met enige regelmaat komt het voor dat een eigenaar of huurder van een hotel zijn plannen niet kan realiseren omdat deze indruisen tegen de wensen van de VvE. Hieronder schetsen wij een tweetal voorbeelden.

    Verbouw van het gemeenschappelijke pand

    Een hotelexploitant bezit een aantal verdiepingen van een gebouw. Om de algehele ventilatie van de kamers en de afzuiging in de keuken van het restaurant te optimaliseren, wil de exploitant een nieuw ventilatiesysteem installeren. Om zijn plannen te realiseren, heeft hij een bouwkundig tekenaar en een aannemer plannen laten opstellen en heeft hij een vergunning van de gemeente aangevraagd en ontvangen.

    Ondanks dit alles is het voor de hotelexploitant niet mogelijk het ventilatiesysteem te installeren zonder goedkeuring van de VvE, omdat de veranderingen gevolgen hebben voor het gehele gebouw en de eigenaren van de overige appartemensrechten.

    Aankoop en exploitatie van andere delen van een pand

    Ook wanneer er in een pand al een hotel zit en de hotelexploitant extra appartemensrechten aankoopt om zijn exploitatie uit te breiden, geldt dat eerst toestemming nodig is van de andere eigenaren van het pand. In veel splitsingsaktes staat namelijk opgenomen dat een eigenaar van een appartementsrecht dat niet commercieel mag verhuren.

    Elke afzonderlijke ruimte in het gebouw heeft een bepaalde functie: de bestemming. Denk hierbij aan een woonbestemming, hotelbestemming of kantoorbestemming. Het kan dus zo zijn dat de eigenaar van het hotel die meer appartementen in een gebouw koopt, die uiteindelijk niet mag gebruiken voor de uitbreiding van het hotel, omdat de bestemming in de splitsingsakte zich hiertegen verzet.

    Vervangende machtiging van de rechter

    Een hotelexploitant doet er verstandig aan om zich goed in te lezen en rekening te houden met de regels in de splitsingsakte en (als dit er is) het huishoudelijk reglement. Een VvE kan niet zomaar een stokje voor de plannen van een hotelexploitant steken. Daarvoor moet een redelijke grond zijn. Bijvoorbeeld dat de eigenaren kunnen aantonen dat het pand, althans hun appartementsrechten, in waarde zullen dalen. Vaak wordt het argument gebruik dat (uitbreiding van de) exploitatie zal leiden tot overlast van gasten. Wanneer kan worden aangetoond dat de waarde niet zal dalen, of er afdoende maatregelen zullen worden getroffen om overlast tot een minimum te beperken, dan mag een VvE de plannen niet blokkeren. Mocht een VvE niet met de plannen van de hotelexploitant willen meewerken, dan kan de bij de rechter om een vervangende machtiging worden gevraagd.

    Wat zegt de splitsingsakte en het koop/huurcontract

    Het is van groot belang om goed te kijken naar de bepalingen in de splitsingsakte over het gebruik van het gemeenschappelijke pand. De splitsingsakte wordt tekstueel uitgelegd. Staat iets niet expliciet in de splitsingsakte opgeschreven, dan kan het zijn dat dit naar de tekstuele uitleg niet mag. Kijk dus goed of het is toegestaan om bepaalde appartementsrechten commercieel en voor hoteldoeleinden te verhuren.

    Ook bij gehuurde hotelruimte geldt dat goed moet worden gekeken of de verhuurder wel aan een hotelexploitant mag beloven dat deze in het gebouw een hotel mag exploiteren. Is dit niet het geval, dan kan het zomaar zijn dat de huurovereenkomst wel geldig is, maar de hotelexploitant als huurder geen gebruik kan maken van het gebouw en zijn schade bij de verhuurder verhaalt.

    Conclusie

    Wees je ervan bewust dat het delen van een pand met zich meebrengt dat je je als appartementsrechteigenaar moet verhouden tot de overige eigenaren van het pand. Bij uitbreiding van de hotelexploitatie, wijzigingen en verbouwingen kan het goed mogelijk zijn dat eerst toestemming moet worden verkregen van de VvE.

    [1]        Stichting Hoogbouw, Hoogbouw in Nederland 2020, december 2020.

  • Track record Dirk tankstation met Schouten Olie

    Track record Dirk tankstation met Schouten Olie

    Adviseren van tankstation Bos-Pimpels bij het afsluiten van een verhuurovereenkomst met Schouten Olie

  • Track record Dirk Service station Nijmegen

    Track record Dirk Service station Nijmegen

    Adviseren van B.V. Service Station Nijmegen over een erfpachtovereenkomst met als wederpartij Gemeente Nijmegen

  • Schema wet Franchise – act legal

    Schema wet Franchise – act legal

    Overzicht hoofdpunten wet franchise

    08 september 2023, geschreven door Dirk van den Berg en Katinka Verdurmen

  • Het Weens Koopverdrag in de franchisepraktijk

    Het Weens Koopverdrag in de franchisepraktijk

    Het Weens Koopverdrag in de franchisepraktijk

    24 april 2023, door Asmara Kalter

    Sommige overeenkomsten bevatten een (rechtskeuze)bepaling waarin is opgenomen: “Alleen Nederlands recht is van toepassing op deze overeenkomst. De toepasselijkheid van het Weens Koopverdrag op de overeenkomst wordt uitdrukkelijk uitgesloten”. Of vertaald naar het Engels: “Only Dutch law applies to this agreement. The applicability of the Vienna Sales Convention (CISG) is explicitly excluded”. Ook in franchiseovereenkomsten of koopovereenkomsten komt zo’n bepaling soms terug. Maar wat is het Weens Koopverdrag nu eigenlijk? En in hoeverre moeten franchisegevers en -nemers daar nu rekening mee houden?

    Toepasselijkheid WKV

    Het Weens Koopverdrag, ook wel het WKV, is een internationaal verdrag tussen (momenteel) 95 landen. Dit zijn de zogeheten WKV-lidstaten. Voor Nederland is het WKV in 1992 in werking getreden. Het geeft uniforme koopregels wanneer twee of meer commerciële partijen een internationale koopovereenkomst voor roerende zaken sluiten. Het verdrag is automatisch van toepassing op zo’n internationale koopovereenkomst als (i) de betrokken commerciële partijen uit verschillende WKV-lidstaat komen of (ii) het recht van een WKV-lidstaat op de overeenkomst van toepassing is volgens internationaal privaatrecht. Partijen kunnen tegelijkertijd aan de werking van het WKV ontkomen door de toepasselijkheid daarvan in hun overeenkomst uit te sluiten.

    Gevolgen WKV

    Het WKV verschilt op diverse punten van Nederlands recht en dat heeft zo zijn voor- en nadelen. Zo is het WKV meer verkopersvriendelijk en stuurt het aan op instandhouding van de koopovereenkomst. Wordt een gebrekkig product door de verkoper geleverd, dan heeft de koper onder het WKV in beginsel recht op schadevergoeding, terwijl je onder Nederlands recht als koper ook recht op vervanging of herstel zou kunnen hebben. Ook is het onder het WKV lastiger om verplichtingen op te schorten of de overeenkomst te beëindigen dan onder het Nederlands recht. Een ander verschil is de klachttermijn: onder het WKV lijkt een koper sneller over het gekochte product te moeten klagen dan onder het Nederlands recht.

    WKV bij franchise

    Een Nederlandse franchisegever of -nemer die huishoudartikelen verkoopt en daarvoor producten rechtstreeks inkoopt bij een Duitse leverancier, kan met het WKV te maken krijgen. Op de koopovereenkomst die de Nederlandse partij met de Duitse leverancier sluit, is het WKV namelijk in beginsel van toepassing. Dit is alleen anders als zij de toepasselijkheid van het WKV hebben uitgesloten.

    Maar hoe zit het dan met internationale franchiseovereenkomsten op grond waarvan bijvoorbeeld een Nederlandse franchisenemer zijn huishoudartikelen kan of moet inkopen bij zijn Duitse franchisegever? Uit een rechtspraakoverzicht van het WKV (ook wel: Digest of Case Law UN CISG) volgt dat franchiseovereenkomsten en distributieovereenkomsten in beginsel buiten het toepassingsbereik van het WKV vallen. Toch is er rechtspraak, onder andere van het Hooggerechtshof van het kanton Luzern (Zwitserland), waaruit volgt dat een enkele (ver)koop krachtens een franchiseovereenkomst en/of distributieovereenkomst alsnog onder de reikwijdte van het WKV kan vallen. Dat betekent dus dat op het onderdeel uit de franchiseovereenkomst dat ziet op de (ver)koop van roerende zaken, het WKV van toepassing zou kunnen zijn, terwijl op het overige deel uit de franchiseovereenkomst het Nederlands recht (zoals de Wet Franchise) van toepassing is.

    WKV uitsluiten?

    Ben je een franchisegever of -nemer die wel eens internationale overeenkomsten aangaat voor de (ver)koop van roerende zaken en wil je niet te maken krijgen met verdragenrecht zoals het WKV? Sluit dan voor de zekerheid de toepasselijkheid van het WKV uit en bepaal dat (bijvoorbeeld) uitsluitend Nederlands recht van toepassing is. Voor een franchisegever die ook roerende zaken verkoopt aan internationale franchisenemers, zou het WKV in bepaalde situaties echter wel eens gunstiger kunnen zijn dan het Nederlands recht. In dat geval is het verstandig een weloverwogen beslissing te maken over het wel of niet uitsluiten van het WKV.

  • Franchise+ interviewt act Fort over de kracht van het bedrijf

    Franchise+ interviewt act Fort over de kracht van het bedrijf

    ‘De kracht van act legal: multidisciplinair, met focus’ – Franchise+ interviewt act legal

    13 april 2023, in Franchise+

     

    Dit artikel is tevens gepubliceerd op de website van Franchise+.

    [pdf-embedder url=”http://www.actlegal-netherlands.com/wp-content/uploads/Artikel-Dirk-en-Katinka-in-Franchise.pdf”]

  • Franchise+ interviewt act Fort

    Franchise+ interviewt act Fort

    ‘De kracht van act legal: multidisciplinair, met focus’ – Franchise+ interviewt act legal

    13 april 2023, in Franchise+

     

    Dit artikel is tevens gepubliceerd op de website van Franchise+.

    [pdf-embedder url=”http://actlegal-netherlands.com/wp-content/uploads/Artikel-Dirk-en-Katinka-in-Franchise.pdf”]

  • Franchisenemer komt onder non-concurrentiebeding uit door partner het bedrijf voort te laten zetten

    Franchisenemer komt onder non-concurrentiebeding uit door partner het bedrijf voort te laten zetten

    Franchisenemer komt onder non-concurrentiebeding uit door partner het bedrijf te laten voortzetten

    1 februari 2023, door Simone ten Wolde en Dirk van den Berg

    Voorheen waren partijen die een franchiseovereenkomst sloten niet gebonden aan speciale franchisewetgeving. Dat is in 2021 veranderd met de Wet franchise. Een aantal van de bepalingen uit die wet kenden een overgangsperiode en op 1 januari van dit nieuwe jaar is de Wet franchise volledig in werking getreden.

    Na de volledige inwerkingtreding zijn franchisegevers en franchisenemers volledig aan de wet gebonden. Één van de wijzigingen die dit met zich meebrengt, is dat alle non-concurrentiebedingen in franchiseovereenkomsten moeten voldoen aan de vereisten van de wet. Als een post-contractueel non-concurrentiebeding niet voldoet aan de vereisten van de wet, is het simpelweg ongeldig.

    De wet stelt nogal wat eisen aan een non-concurrentiebeding in een franchiseovereenkomst. Het beding moet schriftelijk zijn overeengekomen voor de duur van maximaal één jaar. Daarnaast moet het beding noodzakelijk zijn voor de bescherming van de knowhow van de franchiseorganisatie en mag de beperking uitsluitend zien op concurrerende goederen en diensten. De geografische reikwijdte van het beding mag niet ruimer zijn dan het gebied waarbinnen de franchisenemer de franchiseformule op grond van de betreffende franchiseovereenkomst heeft geëxploiteerd.

    Als een non-concurrentiebeding niet aan deze vereisten voldoet, kan een franchisegever daarop geen beroep doen. Het staat de (voormalige) franchisenemer dan vrij om een met de franchise vergelijkbare onderneming te beginnen, ook vanuit hetzelfde vestigingspunt. De formulering van zo’n beding in de franchiseovereenkomst is dus erg belangrijk.

    Dat dit niet alleen theorie is, wordt duidelijk in een kort geding dat eind vorig jaar heeft gediend bij het gerechtshof in Den Haag. Een kort geding is een kort-durende civiele procedure voor spoedeisende zaken die snel beslist moeten worden. De vraag die voorlag was of sprake was van schending van het non-concurrentiebeding in de franchiseovereenkomst.

    De situatie was als volgt. Multicopy heeft een franchiseformule ontwikkeld op het gebied van de exploitatie van een grafisch dienstverlenend bedrijf, ofwel een copy shop. Vanaf 1991 heeft de franchisenemer met wie Multicopy in deze zaak een conflict had, Multicopy-winkels in Noordwijk en Rijswijk geëxploiteerd. De franchisenemer had de franchiseovereenkomst zowel in privé als via zijn vennootschap gesloten. De levenspartner van (de directeur van) de franchisenemer was als bedrijfsleidster in dienst bij de franchisenemer.

    De franchisenemer heeft de franchiseovereenkomst op een gegeven moment opgezegd. Ook de bedrijfsleidster heeft haar arbeidsovereenkomst opgezegd.

    In de franchiseovereenkomst was een non-concurrentiebeding opgenomen. Op basis daarvan mocht de franchisenemer gedurende één jaar na beëindiging van de franchiseovereenkomst geen goederen en diensten verkopen in het vestigingspunt die konden concurreren met de goederen en diensten die het voorwerp waren van de franchiseovereenkomst. Op overtreding van deze bepaling was een boete van EUR 25.000 gesteld, plus een boete van EUR 1.000 voor elke dag dat de overtreding voortduurde.

    De franchisenemer heeft de onderneming na het einde van de franchiseovereenkomst overgedragen aan een vennootschap van de levenspartner. De partner is toen via een vennootschap een copyshop gaan exploiteren vanuit hetzelfde pand als de franchisenemer dat deed. De huurovereenkomst is dus overgedragen, maar ook zijn klantgegevens overgedragen en is de inventaris (printers en dergelijke) in het bedrijfspand blijven staan. Ook was het personeel overgedragen en werden oud-klanten van de voormalige franchisenemer actief benaderd.

    De franchisegever was daar (uiteraard) niet blij mee en spande een kort geding procedure tegen de voormalige franchisenemer aan. Multicopy deed daarbij een beroep op het non-concurrentiebeding. Zij stelde zich op het standpunt dat de franchisenemer het non-concurrentiebeding schond door overdracht van de onderneming aan de vennootschap van de levenspartner.

    De rechter kwam tot het oordeel dat van een schending van het non-concurrentiebeding geen sprake was. Dit oordeelde zowel de rechter in de eerste instantie (de rechtbank) als de drie rechters in het hoger beroep (het gerechtshof).

    De rechters oordeelden dat de overdracht van de onderneming aan de partner op grond van het non-concurrentiebeding niet verboden is. Het beding had namelijk in letterlijke zin betrekking op de rechtstreekse of indirecte verkoop door de voormalige franchisenemer van vergelijkbare goederen en diensten in de vestigingen.

    Het was dus slechts de voormalige franchisenemer verboden rechtstreeks of indirect in het vestigingspunt goederen en diensten te verkopen die concurreerden met de goederen en diensten die onderwerp waren van de overeenkomst. De rechter vond het onvoldoende aannemelijk dat daarvan sprake was. Niet de voormalige franchisenemer, maar de levenspartner verkocht vergelijkbare goederen en diensten in het pand. De voormalige franchisenemer was betrokken geweest bij de verkoop van de activa aan zijn levenspartner, maar dat betekende nog niet dat hij ook indirect bij de verkoop van concurrerende goederen en diensten door de nieuwe exploitant aan derden betrokken is geweest.

    Het stond de voormalige franchisenemer gewoon vrij om zijn activa aan een derde te verkopen. Dat de bestuurders en aandeelhouders van de vennootschappen waartussen de overdracht plaatsvond, privé aan elkaar gelieerd zijn, was volgens de rechter onvoldoende om te zeggen dat het non-concurrentiebeding onder die omstandigheid toch zo mocht worden begrepen dat deze situatie daaronder viel.

    Multicopy trekt dus aan het kortste eind. De levenspartner van de voormalige franchisenemer mag het bedrijf feitelijk voortzetten in het pand. Dit lijkt dus een makkelijke manier om onder het non-concurrentiebeding uit te komen als dit op een vergelijkbare manier is geformuleerd.

    In de franchiseovereenkomsten komen dergelijk geformuleerde non-concurrentiebedingen ook voor. Voor franchisegevers is het zaak om daar op te letten, en voor franchisenemers biedt het mogelijk een kans om onder het non-concurrentiebeding uit te komen. De formulering van het non-concurrentiebeding maakt een wereld van verschil- laat je daar dus goed over informeren en adviseren.

    De uitspraak is hierboven verkort en vereenvoudigd weergegeven. De volledige uitspraak van het Gerechtshof Den Haag van 13 december 2022 is te vinden op Rechtspraak.nl met ECLI-nummer: ECLI:NL:GHDHA:2022:2394.

  • Franchisenemer komt onder non-concurrentiebeding uit door partner het bedrijf voort te laten zetten

    Franchisenemer komt onder non-concurrentiebeding uit door partner het bedrijf voort te laten zetten

    Franchisenemer komt onder non-concurrentiebeding uit door partner het bedrijf voort te laten zetten

    1 februari 2023, door Simone ten Wolde en Dirk van den Berg

    Voorheen waren partijen die een franchiseovereenkomst sloten niet gebonden aan speciale franchisewetgeving. Dat is in 2021 veranderd met de Wet franchise. Een aantal van de bepalingen uit die wet kenden een overgangsperiode en op 1 januari van dit nieuwe jaar is de Wet franchise volledig in werking getreden.

    Na de volledige inwerkingtreding zijn franchisegevers en franchisenemers volledig aan de wet gebonden. Eén van de wijzigingen die dit met zich meebrengt, is dat alle non-concurrentiebedingen in franchiseovereenkomsten moeten voldoen aan de vereisten van de wet. Als een post-contractueel non-concurrentiebeding niet voldoet aan de vereisten van de wet, is het simpelweg ongeldig.

    De wet stelt nogal wat eisen aan een non-concurrentiebeding in een franchiseovereenkomst. Het beding moet schriftelijk zijn overeengekomen voor de duur van maximaal één jaar. Daarnaast moet het beding noodzakelijk zijn voor de bescherming van de knowhow van de franchiseorganisatie en mag de beperking uitsluitend zien op concurrerende goederen en diensten. De geografische reikwijdte van het beding mag niet ruimer zijn dan het gebied waarbinnen de franchisenemer de franchiseformule op grond van de betreffende franchiseovereenkomst heeft geëxploiteerd.

    Als een non-concurrentiebeding niet aan deze vereisten voldoet, kan een franchisegever daarop geen beroep doen. Het staat de (voormalige) franchisenemer dan vrij om een met de franchise vergelijkbare onderneming te beginnen, ook vanuit hetzelfde vestigingspunt. De formulering van zo’n beding in de franchiseovereenkomst is dus erg belangrijk.

    Dat dit niet alleen theorie is, wordt duidelijk in een kort geding dat eind vorig jaar heeft gediend bij het gerechtshof in Den Haag. Een kort geding is een kort durende civiele procedure voor spoedeisende zaken die snel beslist moeten worden. De vraag die voorlag was of sprake was van schending van het non-concurrentiebeding in de franchiseovereenkomst.

    De situatie was als volgt. Multicopy heeft een franchiseformule ontwikkeld op het gebied van de exploitatie van een grafisch dienstverlenend bedrijf, ofwel een copy shop. Vanaf 1991 heeft de franchisenemer met wie Multicopy in deze zaak een conflict had, Multicopy-winkels in Noordwijk en Rijswijk geëxploiteerd. De franchisenemer had de franchiseovereenkomst zowel in privé als via zijn vennootschap gesloten. De levenspartner van (de directeur van) de franchisenemer was als bedrijfsleidster in dienst bij de franchisenemer.

    De franchisenemer heeft de franchiseovereenkomst op een gegeven moment opgezegd. Ook de bedrijfsleidster heeft haar arbeidsovereenkomst opgezegd.

    In de franchiseovereenkomst was een non-concurrentiebeding opgenomen. Op basis daarvan mocht de franchisenemer gedurende één jaar na beëindiging van de franchiseovereenkomst geen goederen en diensten verkopen in het vestigingspunt die konden concurreren met de goederen en diensten die het voorwerp waren van de franchiseovereenkomst. Op overtreding van deze bepaling was een boete van EUR 25.000 gesteld, plus een boete van EUR 1.000 voor elke dag dat de overtreding voortduurt.

    De franchisenemer heeft de onderneming na het einde van de franchiseovereenkomst overgedragen aan een vennootschap van de levenspartner. De partner is toen via een vennootschap een copyshop gaan exploiteren vanuit hetzelfde pand als de franchisenemer dat deed. De huurovereenkomst is dus overgedragen, maar ook zijn klantgegevens overgedragen en is de inventaris (printers en dergelijke) in het bedrijfspand blijven staan. Ook was het personeel overgedragen en werden oud klanten van de voormalige franchisenemer actief benaderd.

    De franchisegever was daar (uiteraard) niet blij mee en spande een kort geding procedure tegen de voormalige franchisenemer aan. Multicopy deed daarbij een beroep op het non-concurrentiebeding. Zij stelde zich op het standpunt dat de franchisenemer het non-concurrentiebeding schond door overdracht van de onderneming aan de vennootschap van de levenspartner.

    De rechter kwam tot het oordeel dat van een schending van het non-concurrentiebeding geen sprake was. Dit oordeelde zowel de rechter in de eerste instantie ( de rechtbank) als de drie rechters in het hoger beroep (het gerechtshof).

    De rechters oordeelden dat de overdracht van de onderneming aan de partner op grond van het non-concurrentiebeding niet verboden is. Het beding had namelijk in letterlijke zin betrekking op de rechtstreekse of indirecte verkoop door de voormalige franchisenemer van vergelijkbare goederen en diensten in de vestigingen.

    Het was dus slechts de voormalige franchisenemer verboden rechtstreeks of indirect in het vestigingspunt goederen en diensten te verkopen die concurreerden met de goederen en diensten die onderwerp waren van de overeenkomst. De rechter vond het onvoldoende aannemelijk dat daarvan sprake was. Niet de voormalige franchisenemer, maar de levenspartner verkocht vergelijkbare goederen en diensten in het pand. De voormalige franchisenemer was betrokken geweest bij de verkoop van de activa aan zijn levenspartner, maar dat betekende nog niet nog niet dat hij ook indirect bij de verkoop van concurrerende goederen en diensten door de nieuwe exploitant aan derden betrokken is geweest.

    Het stond de voormalige franchisenemer gewoon vrij om zijn activa aan een derde te verkopen. Dat de bestuurders en aandeelhouders van de vennootschappen waartussen de overdracht plaatsvond, privé aan elkaar gelieerd zijn, was volgens de rechter onvoldoende om te zeggen dat het non-concurrentiebeding onder die omstandigheid toch zo mocht worden begrepen dat deze situatie daaronder viel.

    Multicopy trekt dus aan het kortste eind. De levenspartner van de voormalige franchisenemer mag het bedrijf feitelijk voortzetten in het pand. Dit lijkt dus een makkelijke manier om onder het non-concurrentiebeding uit te komen als dit op een vergelijkbare manier is geformuleerd.

    In de franchiseovereenkomsten komen dergelijk geformuleerde non-concurrentiebedingen ook voor. Voor franchisegevers is het zaak om daar op te letten, en voor franchisenemers biedt het mogelijk een kans om onder het non-concurrentiebeding uit te komen. De formulering van het non-concurrentiebeding maakt een wereld van verschil, laat je daar dus goed over informeren en adviseren.

    De uitspraak is hierboven verkort en vereenvoudigd weergegeven. De volledige uitspraak van het Gerechtshof Den Haag van 13 december 2022 is te vinden op Rechtspraak.nl met ECLI-nummer: ECLI:NL:GHDHA:2022:2394.