Categorie: Faillissementsrecht

  • Pas op voor de (uit)glijclausule!

    Een goed pauliana-advies bestaat niet, is een geluid dat advocaten wel laten horen. Daar zit een kern van waarheid in, wat een recent arrest ook laat zien.

    Pauliana

    De ‘pauliana’ is een rechtsgrond die door de curator gebruikt kan worden om een transactie die dateert van (kort) voor het faillissement, terug te draaien als de schuldeisers daardoor zijn benadeeld. Dat komt in de praktijk vrij vaak voor.
    Om aan de voorwaarden voor de pauliana te voldoen moet dus sprake zijn van benadeling van de crediteuren. De hoge raad leert dat die benadeling er moet zijn op het moment dat de rechter dit toetst, in plaats van op het moment waarop de transactie wordt verricht. Dat heeft iets geks, want als je wil weten of een transactie door de beugel kan, moet je dus eigenlijk in de toekomst kunnen kijken. Vandaar de gevleugelde uitspraak, voornoemd.
    Benadeling vindt onder meer plaats als de bedongen prijs te laag blijkt te zijn. De prijs van een auto is nog vrij goed te bepalen. Maar de prijs van een bedrijf al veel minder. Dat hangt van vele factoren af en waardering is een mandarijnenwetenschap.

    De Glijclausule

    Bij een activatransactie in het zicht van faillissement van de verkoper bestaat het risico dat partijen de koopprijs te laag inschatten en dat de kopende partij in het faillissement van de verkoper te maken krijgt met een beroep op pauliana door de curator. De vraag rijst of dit risico kan worden weggenomen door het opnemen van een ‘nabetalingsclausule’ of ‘glijclausule’ in de koopovereenkomst. Zo’n bepaling zegt eigenlijk dat als achteraf blijkt dat de koopprijs te laag is, de koper gehouden is het verschil alsnog te voldoen.
    Partijen nemen deze bepaling op om enerzijds te voorkomen dat een te hoge prijs wordt betaald, maar zij willen anderzijds voorkomen dat de curator de gehele transactie terugdraait.

    Werkt dit nu?

    Het is een vraagstuk dat de literatuur verdeeld houdt. Het hof Den Bosch vindt dat zo’n beding wel kan worden toegepast bij een transactie met een externe partij (een echte derde) maar niet bij een transactie met een gelieerde partij, omdat van die partij mag worden verwacht te weten wat het verkochte waard is.

    Conclusie

    De Glijclausule kan uitkomst bieden bij een transactie voor faillissement, maar pas op hoe deze is vormgegeven én met wie de transactie wordt verricht.

     

  • Verandering van financieringslandschap: wat betekent dat voor de financierende aandeelhouder?

    Verandering van financieringslandschap: wat betekent dat voor de financierende aandeelhouder?

    De hoge raad heeft het sinds kort mogelijk gemaakt op zekerheid te krijgen op toekomstige eigendom. Dat klinkt cryptisch, en dat is het eigenlijk ook. Het financieringslandschap is hierdoor echter aanzienlijk veranderd. Dat heeft altijd twee kanten en biedt dus ook mogelijkheden.

    Hieronder wordt ingegaan op een verbeterde mogelijkheid tot financiering voor een aandeelhouder.

    Wat is nu mogelijk?

    Stel u bent een financierende aandeelhouder en u leent een bedrag van € 100.000,= voor de aanschaf van een machine. Het liefst verkrijgt u dan zekerheid van de dochtermaatschappij, bijvoorbeeld door verpanding van de aan te kopen machine. Gesteld dat de machine € 200.000,= kost en met uw financiering € 100.000,= wordt aanbetaald. De rest volgt in termijnen uit de cash flow.

    De verkoper van die machine heeft bedongen dat de eigendom pas over gaat als het hele bedrag is betaald. Dat heet een ‘eigendomsvoorbehoud’. Dat betekent dat de kopende dochtermaatschappij in principe geen eigenaar is  van de machine, totdat zij de machine volledig heeft betaald. En dat betekent weer dat daarop pas zekerheid kon worden gevestigd na afbetaling.

    Met behulp van uw financiering is echter al € 100.000,= betaald en kent de machine eigenlijk een overwaarde van € 100.000,=. Wanneer een liquidatiescenario zich voordoet wenst u zich uiteraard te kunnen verhalen op de machine; deze is immers mede met uw geld aangeschaft.

    Voorheen kon dit niet omdat de koper nog geen eigenaar was. Op dit punt is de hoge raad nu omgegaan en kan je op deze toekomstige eigendom (of ‘eigendomsverwachting’) ook pandrecht vestigen.

    Wat betekent dit voor de financierende aandeelhouder?

    Het voordeel is dat je als financier ruimere mogelijkheden hebt om goederen die geleased worden of met een investeringslening worden aangeschaft, of bijvoorbeeld voorraden, te secureren. Dat maakt het minder risicovol om te financieren.

    In het voorbeeld dat hierboven in beschreven zou dit betekenen dat bij faillissement van de dochtermaatschappij, de verkoper/eigenaar en de financierende aandeelhouder de opbrengst delen, in plaats van dat de overwaarde naar de curator gaat. In de situatie dat de verkoper nog € 50.000,= te vorderen heeft en de aandeelhouder € 100.000,= heeft gefinancierd, gaat de opbrengst, na aflossing van de verkoper, naar de aandeelhouder.

    Tip: regel de afspraak wel goed!

    Het vestigen van pandrecht is aan strikte wettelijke regels gebonden. Wanneer deze regels niet goed worden gevolgd, komt geen pandrecht tot stand. Niet alle bepalingen in overeenkomsten die pandrechten regelen, zullen voorzien in het gewenste effect. Het omschrijven van de verpanding is een belangrijk onderdeel. De tekst die in elk geval werkt (volgens de hoge raad) is de volgende:

    “Ingeval enige zaak of enig vermogensrecht waarop het pandrecht betrekking heeft of dient te hebben onder opschortende voorwaarde aan de pandgever is overgedragen, strekt dat pandrecht zich uit tot de voorwaardelijke eigendom van die zaak, respectievelijk tot het voorwaardelijk recht met betrekking tot dat vermogensrecht”.

    Indien u een lening ter beschikking stelt (of hebt gesteld) en daarin ook wenst te voorzien, is het verstandig om u goed te laten informeren.

     

  • Moet de OR advies worden gevraagd bij een doorstart?

    Dit is de vraag die speelde in een rechtszaak over de doorstart van DA Drogisten. Op 29 december 2015 is DA failliet verklaard. Dezelfde dag heeft de curator de onderneming verkocht in het kader van een doorstart. Daarbij is een deel van de werkgelegenheid behouden (maar dus ook een deel verloren).

    De OR wilde meepraten
    De OR van DA kon zich daar niet mee verenigen en is naar de Ondernemingskamer gestapt omdat zij vond dat de OR had moeten worden geraadpleegd door de curator. De doorstart is volgens de OR namelijk een overdracht van de zeggenschap en beëindiging van de onderneming. Op grond van artikel 25 WOR had de curator de ondernemingsraad dan om advies moeten vragen. Ook bij faillissement en een doorstart door de curator.

    Helaas, zegt de OK
    De Ondernemingskamer (OK) is het daar niet meer eens. Hoewel de wet daar onduidelijk over is, gaat de OK er toch van uit dat het adviesrecht bedoeld is voor de situatie dat de onderneming niet failliet is. Het adviesrecht zou volgens de OK ook geen zin hebben omdat de curator zich daar niet door hoeft te laten leiden. De curator heeft een andere, wettelijke taak dan het belang van de onderneming. De curator zal het belang van de werknemers wel laten meewegen maar dit zal niet het primaire doel zijn. Ook vindt de OK dat niet denkbaar is dat de curator door de WOR kan worden gefrustreerd bij de uitoefening van zijn taak, door aan de OR bepaalde bevoegdheden toe te kennen.

    Conclusie
    De OR hoeft niet in te stemmen met een doorstart. Het is en blijft de curator die daarover zelfstandig beslist. De OK geeft nog wel mee, dat de curator er over het algemeen goed aan doet de OR te informeren en te betrekken. Een verplichting is dit niet.

     

     

  • Civielrechtelijk bestuursverbod treedt per 1 juli 2016 in werking

    De Wet civielrechtelijk bestuursverbod treedt in werking op 1 juli 2016. Dit zat er al een tijdje aan te komen, maar nu het wetsvoorstel op 5 april 2016 is aangenomen door de Eerste Kamer gaat het echt gebeuren. Op 25 april 2016 is de wet civielrechtelijk bestuursverbod van 8 april 2016 in het Staatsblad gepubliceerd. Er zullen nieuwe artikelen (106a t/m 106e) worden ingevoerd in de Faillissementswet. Bij koninklijk besluit van 27 mei 2016 is geregeld dat de wet per 1 juli 2016 van kracht is.

    Wat regelt deze wet?
    De wet geeft limitatief de situaties weer wanneer een bestuursverbod kan worden opgelegd. Het verbod kan door een rechtbank worden uitgesproken op initiatief van de curator of het OM. Het verbod kan worden opgelegd als tijdens of in de drie jaren voorafgaand aan het uitspreken van het faillissement de bestuurder aansprakelijk is of paulianeus heeft gehandeld. Het verbod kan ook worden opgelegd aan de rechtspersoon die als bestuurder geldt en de bestuurder daarvan, etc. Een persoon aan wie een bestuursverbod is opgelegd, kan gedurende een bepaalde periode dan niet meer tot bestuurder of commissaris worden benoemd. Gebeurt dit toch, dan is die benoeming nietig. Een onherroepelijk geworden bestuursverbod, wordt bij de Kamer van Koophandel gemeld die de veroordeelde persoon als bestuurder van de rechtspersoon uit het Handelsregister uitschrift.

    Bestrijding fraude
    De wet maakt deel uit van een breder wetgevingsprogramma om faillissementsfraude te bestrijden. In navolging van diverse andere landen wordt het met de invoering van deze wet mogelijk om malafide bestuurders een verbod op te leggen, voor de duur van maximaal 5 jaar, als bestuurder van een rechtspersoon ingeschreven te staan. De bedoeling is om op deze manier te voorkomen dat malafide bestuurders met rechtspersonen deelnemen aan het rechtsverkeer en schade toebrengen.

    Faillissementsfraude is een groot probleem. De schade loopt jaarlijks in de miljarden. Of deze wet het gewenste remedie is valt te betwijfelen. De wet lijkt eenvoudig te omzeilen door bijvoorbeeld een stroman in te schakelen of een buitenlandse rechtspersoon in te schrijven. Ook geldt het verbod pas als de uitspraak definitief is. Door het instellen van hoger beroep kan de bestuurder dus nog gewoon verdergaan.

     

     

  • Insolventie & herstructurering begrippen: Het opschortingsrecht

    Insolventie & herstructurering begrippen: Het opschortingsrecht

    In een reeks blogs belichten de insolventie- en herstructureringsdeskundigen van FORT juridische begrippen en do’s en don’ts die nuttig kunnen zijn indien u te maken krijgt met een wederpartij die in financiële nood verkeert. In dit blog zal ik het opschortingsrecht bespreken.

    Het opschortingsrecht toegelicht

    Stel, u bestelt goederen maar ontvangt slechts een deel van de bestelling. Uw leverancier verlangt evengoed volledige betaling. Een tweede voorbeeld: U spreekt af om regelmatig goederen aan een klant te leveren en na enige tijd loopt uw klant achter op het afgesproken betalingsschema. Uiteraard wilt u het risico vermijden dat u betaalt voor goederen die nooit worden geleverd óf dat u goederen levert die onbetaald blijven.

    Dit risico ontstaat met name wanneer u wordt geconfronteerd met een wederpartij die niet bereid of in staat is diens afspraken na te komen. Dan rijst de vraag of u verplicht bent uw deel van de afspraken na te komen. Het antwoord hierop is kort: nee! Onder bepaalde voorwaarden kunt u gebruik maken van uw opschortingsrecht en uw deel van de afspraken opschorten (uitstellen).

    Voorwaarden voor het uitoefenen van uw opschortingsrecht

    Om uw deel van de afspraken op te schorten dient te worden voldaan aan een aantal voorwaarden. Ten eerste moet er een opeisbare vordering op de wederpartij bestaan. Dit houdt in dat uw wederpartij tekortschiet in bijvoorbeeld de levering of de betaling. Ook moet er een samenhang bestaan tussen de opeisbare vordering en de op te schorten afspraken. Deze samenhang wordt aangenomen indien de afspraken voortvloeien uit dezelfde of vergelijkbare overeenkomsten tussen de betrokken partijen. Tenslotte dient de opschorting in verhouding te zijn. Zo kan de levering van 200 computers niet worden opgeschort wanneer de klant een betalingsachterstand van slechts enkele dagen heeft en het een onaanzienlijk deel van de totale koopprijs betreft.

    Indien aan deze voorwaarden is voldaan dient te worden onderzocht in hoeverre het opschortingsrecht van toepassing is. Partijen kunnen afwijken van de standaard wettelijke bepaling. Zij kunnen derhalve onderling overeenkomen het opschortingsrecht te beperken, te verruimen dan wel volledig uit te sluiten. Indien uw wederpartij wenst af te wijken van de standaard wettelijke bepaling is dit gewoonlijk in diens algemene voorwaarden vermeld.

    Houd rekening met de bovengenoemde voorwaarden en de mogelijkheden voor afwijking van de wettelijke bepaling krachtens artikel 52, boek 6 van het BW. Het is zaak deze aspecten te onderzoeken alvorens uw opschortingsrecht in te roepen. Indien het opschortingsrecht onterecht is ingeroepen, kunt u aansprakelijk worden gehouden voor alle aan uw wederpartij toegebrachte schade.

    Al met al is het opschortingsrecht een effectief rechtsmiddel. Het kan schadelijke situaties, die het gevolg zijn van een tekortschieten door uw wederpartij, voorkomen.

  • Bewijsovereenkomst biedt uitkomst bij eigendomsvoorbehoud

    Bewijsovereenkomst biedt uitkomst bij eigendomsvoorbehoud

    Om als leverancier uw schade bij een wanbetaler te beperken heeft u in uw algemene voorwaarden een eigendomsvoorbehoud opgenomen. Maar wat nu als u daadwerkelijk van dit recht gebruik moet maken? Krijgt u dan direct uw goederen terug? In dit blog uitleg over de bewijsovereenkomst en eigendomsvoorbehoud.

    Oneigenlijke vermenging probleem bij eigendomsvoorbehoud

    Op grond van de wet wordt uw klant als houder van de goederen vermoed bezitter te zijn; en als bezitter wordt hij vermoed eigenaar te zijn. Zo staat dit nu eenmaal in de wet. Indien u uw eigendomsvoorbehoud wilt inroepen, dient u – per product – te bewijzen wat aan u toebehoort. Voor u is dat gesneden koek, maar voor uw klant of bij het faillissement van uw klant de curator is dat misschien niet het geval.

    Als materialen van verschillende leveranciers op elkaar lijken of zijn verwerkt kan dat moeilijkheden geven. Uw klant kan niet meer aanwijzen welke producten door u zijn geleverd en welke door een andere leverancier. Juridisch heet dit oneigenlijke vermenging; feitelijk is het resultaat dat u uw goederen niet terug krijgt.

    Het bewijsbeding: de bewijsovereenkomst in uw algemene voorwaarden

    Een bewijsovereenkomst kan er voor zorgen dat bepaalde feiten (nog voor de levering) komen vast te staan, zonder dat er nadere handelingen nodig zijn. Een dergelijke afspraak kan ook worden opgenomen in uw algemene voorwaarden. Dit wordt dan ook wel een bewijsbeding genoemd. Het doel van het bewijsbeding is om vooraf de goederenrechtelijke positie van de geleverde goederen te bepalen. Bijvoorbeeld dat de bij uw afnemer aanwezige zaken van dezelfde soort aan u toebehoren. Met het bewijsbeding wordt de bewijslast verdeelt. Uw klant moet nu dus aantonen dat de bij hem aanwezige goederen níet aan u toebehoren.

    Ook in faillissement kan het bewijsbeding uw positie versterken. Een curator zal standaard van de leverancier verlangen dat hij kan aantonen dat elke specifiek product hem toebehoort.

    Tijdens het faillissement is het uitgangspunt dat de overeenkomst in stand blijft. En dus ook de algemene voorwaarden en het daarin opgenomen bewijsbeding.

    Het bewijsbeding moet gezien worden als een onderdeel van het raamwerk om tot leverancierszekerheid te komen. Op zichzelf staand heeft het bewijsbeding een relatieve betekenis. Het helpt daarbij als u met uw afnemer de afspraak maakt dat de goederen apart worden bewaard en van aanduidingen worden voorzien waaruit blijkt dat deze aan u toebehoren. De juiste offerte, koopovereenkomst en algemene voorwaarden zijn daarbij van groot belang.

  • Laat u niet verrassen door Bijzonder Beheer

    Het doel van de afdeling Bijzonder Beheer

    Een artikel op de website van Rabobank over Bijzonder Beheer kopt in grote oranje letters: ‘Ons doel is om een bedrijf te laten overleven’.

    Dit is onjuist. Neemt u van mij aan dat het overleven van het bedrijf niet het doel is van de afdeling bijzonder beheer. Natuurlijk, er wordt met de klant gekeken wat de mogelijkheden zijn maar het doel is anders. Het doel van bijzonder beheer is om de risico’s voor de bank te beperken en te zorgen dat de leningen worden terugbetaald.

    Laat u niet verrassen door Intensief Beheer

    Dat is op zich helemaal niet gek. Een bank leent geld uit aan een ondernemer en heeft er recht op dit terug te krijgen. Gaat het slecht met een bedrijf dan is het logisch dat de bank er extra op gericht is haar positie te beschermen.

    Het probleem is: zegt dit dan gewoon.

    Een van de problemen waar ondernemers tegen aan lopen is dat zij door intensief beheer voor verrassingen worden gesteld. Ze worden verrast door kosten, de werkwijze en de maatregelen. Dat is begrijpelijk want -in mijn ogen- komt het maar al te vaak voor dat bijzonder beheer geen open kaart speelt. Bijvoorbeeld door de man van restructuring (reorganisatie) het woord te laten voeren terwijl de mevrouw van recovery (afwikkeling) zich al voorbereid op de verkoop.

    Kom beslagen ten ijs bij Intensief Beheer

    Het zelf inschatten van je positie en mogelijkheden is daarom cruciaal bij het proces. Overleven is soms hard en het is verstandig daar rekening mee te houden.

    Realiseer dat de bank altijd en uiteindelijk alleen haar eigen belang zal dienen. De maatregelen die de bank vergt, de voorstellen die de bank doet en de informatie die de bank wenst, dienen primair het doel om haar positie veilig te stellen. Het is prachtig als dit hand in hand gaat met de overleving van het bedrijf en in de praktijk is dat gelukkig ook regelmatig de uitkomst. Maar laat er geen misverstand over bestaan: intensief beheer is er voor de bank, niet voor u.

  • Wat te doen als uw afnemer uitstel van betaling aanvraagt

    Financiering door leveranciers

    Wanneer een onderneming uitstel van betaling aanvraagt worden in de regel de leveranciers van deze onderneming het hardst geraakt. Vaak wordt de onderneming in moeilijkheden al gefinancierd door haar leveranciers omdat zij lange betaaltermijnen hanteert, soms wel van 60 of 90 dagen. In de praktijk is dat gewoon renteloos krediet van haar leveranciers.

    Vooruitzichten bij een uitstel van betaling

    In de regel mondt een uitstel van betaling uit in faillissement. Dit hebben we bijvoorbeeld recent gezien bij V&D. Wanneer een uitstel van betaling overgaat in een faillissement komt het scenario van liquidatie om de hoek kijken. Er zal worden geprobeerd een doorstart te maken, waarna de curatoren de boedel zullen afwikkelen. Voor gewone schuldeisers (de leveranciers) is dat een triest vooruitzicht want in bijna geen enkel geval ontvangen zij dan nog een uitkering. De vraag is dus wat leveranciers nu wel én juist niet moeten doen wanneer hun afnemer uitstel van betaling aanvraagt.

    Meest gemaakte fout

    Wat leveranciers niet moeten doen is afwachten. Afwachten en hopen op goed nieuws. Statistisch en in de praktijk is die kans zo klein dat het onverstandig is om niets te doen. Een leverancier dient (pro)actief te handelen om zijn rechten veilig te stellen.

    Vertrouw ook niet op de algemene (pers)berichten van de bewindvoerders. Deze zijn vaak met name bedoeld om leveranciers ‘rustig’ te houden. Deze berichten zijn er vooral op gericht om de bewindvoerders te helpen en niet per se de leveranciers.

    Tips & trucs voor leveranciers bij uitstel van betaling afnemer

    Leveranciers kunnen het beste meteen actie ondernemen, nog voor de uitstel van betaling overgaat in een faillissement. Hier volgen een aantal tips voor leveranciers om hun positie te verbeteren.

    • Breng uw exposure in kaart. Hoeveel staat er open? Denk daarbij ook aan de geplaatste maar nog niet geleverde orders. Meld de totale vordering aan bij de bewindvoerders.
    • Breng de juridische situatie in kaart. Hebt u een eigendomsvoorbehoud via de algemene voorwaarden? Roep anders het ‘recht van reclame’ in. Dit laatste moet snel gebeuren omdat er wettelijke termijnen lopen. Zo kan een leverancier weer eigenaar worden van de geleverde goederen. In principe kunnen de goederen dan worden opgeëist.
    • Staak in eerste instantie alle leveringen; geef aan dat u zich op het opschortingsrecht beroept. Lever pas weer uit als u een schriftelijke bevestiging hebt ontvangen dat u ook wordt betaald.
    • Probeer de goederenstroom in kaart te brengen. Waar bevinden de door u geleverde goederen zich? Als wel en niet betaalde goederen samen bij uw afnemer liggen moet u de niet betaalde goederen kunnen identificeren.
    • Verbied de verdere verkoop van de goederen. Sta dat alleen toe als er zekerheid voor betaling bestaat.

    Heeft u als leverancier te maken met een uitstel van betaling of faillissement van uw afnemer dan kunnen de advocaten van FORT u verder helpen.

     

    Derk van Geel is de schrijver van dit blog
    Derk van Geel is advocaat en partner binnen de sectie insolventierecht. Derk is breed opgeleid maar vooral gespecialiseerd in het faillissementsrecht. Zo treedt Derk vaak op als curator in faillissementen. Derk staat daarnaast vele bedrijven en particulieren bij die vaak ongevraagd met een faillissement te maken krijgen, of dit willen voorkomen.

     

  • Fiscale tips: (5) Wie doet de belastingaangifte bij faillissement?

    Fiscale tips: (5) Wie doet de belastingaangifte bij faillissement?

    Wettelijk kader belastingaangifte bij faillissement

    In de normale situatie, buiten faillissement, moet belastingaangifte worden gedaan door degene die volgens de belastinginspecteur belasting- of inhoudingsplichtig is. Dit zal vrijwel steeds de onderneming zijn. Omdat de onderneming doorgaans wordt vertegenwoordigd door haar bestuur, zal buiten faillissement de aangifte meestal door of namens het bestuur worden verzorgd. Maar wie doet de belastingaangifte bij faillissement van de onderneming wanneer er een curator wordt aangesteld?

    Het faillissement verandert niets aan het bestuur. De directie blijft in functie. Een belangrijke beperking is echter dat uitsluitend de curator bevoegd is over het vermogen van de failliete onderneming. De vraag is of het doen van aangifte van belastingen, kwalificeert als beschikken over het vermogen van de failliet. De wet gaat hier niet op in. Wel bepaalt artikel 43 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen dat de bevoegdheden en verplichtingen van een failliet kunnen worden uitgeoefend en nagekomen door hun wettelijke vertegenwoordiger en door de curator.

    Het antwoord op de vraag wie belastingaangifte bij faillissement moet doen, is dus: het bestuur of de curator. Dat is uitsluitend anders indien de Belastingdienst de curator vraagt om de aangifte te verzorgen. Dit verzoek hoeft niet uitdrukkelijk te zijn gedaan, het is voldoende als de fiscus het aangifteformulier naar de curator stuurt door het op zijn naam te stellen.

    Laat de curator belastingaangifte doen

    Vanuit praktisch oogpunt is het handig om de curator aangifte te laten doen voor de periode na het uitspreken van het faillissement. Hij heeft middelen om dit aanzienlijk makkelijker te doen dan een bestuurder. Voor omzetbelasting geldt dat het bestuur vaak niet zal weten welke omzet er na faillissementsdatum is gerealiseerd. De curator beschikt uiteraard wel over die gegevens. Bovendien kan de curator de fiscus vragen in te stemmen met het doen van een eenmalige aangifte van omzetbelasting over de boedelperiode aan het einde van het faillissement. Voor loonheffingen verzorgt UWV de aangifte en afdracht over de periode waarover UWV het salaris van de werknemers heeft overgenomen. Ook daar zou het bestuur dus geen rol hoeven spelen. Ten aanzien van vennootschapsbelasting geldt dat de curator bevoegd is om de uitnodiging tot het doen van aangifte te retourneren aan de Belastingdienst met de mededeling dat de faillissementsboedel leeg is of zich geen belastbare feiten hebben voorgedaan. Uitsluitend indien er wel geld is om de vennootschapsbelasting te voldoen en/of er belastbare feiten zijn, zal de curator tot het doen van aangifte moeten overgaan. In dat geval zullen er vaak ook financiële middelen zijn om de aangifte uit te besteden aan een accountant.

    Blijf als bestuur betrokken bij de belastingaangifte voor de periode voor faillissement

    Voor de periode tot het faillissement zal de curator vaak van het bestuur verlangen dat zij voor de aangifte zorgt. Ten aanzien van omzetbelasting en loonheffingen komt dat logisch voor: het gaat immers om aangifte over een periode waarin de curator nog niet betrokken was en waarover het bestuur de gegevens tot zijn beschikking zou moeten hebben. Voor vennootschapsbelasting lijkt het minder opportuun om te verlangen dat het bestuur de aangifte verzorgt. Het doen van (nihil)-aangifte vennootschapsbelasting is namelijk een tijdrovende en ingewikkelde klus, terwijl de curator meestal zal kunnen volstaan met de beschreven mogelijkheid om de aangifte te retourneren.

    Meer informatie belastingaangifte bij faillissement

    Op de website van de belastingdienst staat meer informatie voor ondernemers die failliet (dreigen) te gaan: Belastingdienst: U gaat failliet

    Lees ook de andere blogs met fiscale tips bij faillissement:

     

    Wies Janssen-van Kesteren is de schrijfster van dit blog
    Neem voor meer informatie over dit onderwerp contact op met Bob Heijne. Bob Heijne is sinds 2013 werkzaam bij FORT als advocaat bij de sectie Faillissementsrecht.

     

  • Aansprakelijkheid advocaat – Advocaat persoonlijk aanspreken makkelijker

    Advocaat aansprakelijk stellen moeilijk

    Een advocaat beoordelen op kwaliteit is lastig. Als de kapper uw haar te kort knipt, ziet u dat meteen. Als de tandarts de verkeerde kies eruit trekt, is de fout ook duidelijk. Maar of het juridische verhaal van uw advocaat deugt, kan een leek nauwelijks beoordelen. Dit maakt het aansprakelijk stellen van een advocaat moeilijk.

    Advocaat alleen aansprakelijk via zijn kantoor

    Maar zelfs als overduidelijk is dat uw advocaat toch niet zo goed was als hij deed voorkomen, kon u hem nog niet automatisch aanspreken voor de schade die u daardoor had geleden. Meestal is uw overeenkomst voor juridische bijstand namelijk niet gesloten met een specifieke advocaat, maar met zijn kantoor. Dat is vaak een maatschap, besloten vennootschap of naamloze vennootschap. De opdrachtnemer, uw contractuele wederpartij, is dan de maatschap of vennootschap. Gedacht werd dat u daarom slechts het advocatenkantoor kon aanspreken voor de beroepsfout van uw advocaat.

    In de meeste gevallen, is dit geen probleem. Het kantoor biedt vaak voldoende verhaal voor uw vordering. Mocht dat niet zo zijn of bent u echt heel boos, dan wilt u misschien liever de advocaat persoonlijk aanspreken in plaats van zijn kantoor. Tot voor kort, leek dat niet mogelijk en wees de aangesproken advocaat er eenvoudigweg op dat de overeenkomst van opdracht met zijn kantoor was gesloten.

    Nu: advocaat ook persoonlijk aansprakelijk

    Dankzij een verandering in de rechtspraak, kan een advocaat nu niet meer aan persoonlijke aansprakelijkheid ontkomen door zich te verschuilen achter uw contract met zijn kantoor. Een advocaat kan worden aangesproken voor zijn beroepsfout volgens de regels van onrechtmatige daad. Als aan de voorwaarden voor aansprakelijkheid wegens onrechtmatig handelen is voldaan, is de advocaat aansprakelijk. Of u de opdracht aan deze advocaat persoonlijk of aan zijn kantoor heeft verstrekt, is niet (meer) van belang.

    Wies Janssen-van Kesteren is de schrijfster van dit blog
    Neem voor meer informatie over dit onderwerp contact op met Bob Heijne. Bob Heijne werkt als advocaat bij Fort Advocaten binnen de sectie Faillissementsrecht.