Categorie: Faillissementsrecht

  • De comeback van de pre-pack?

    De comeback van de pre-pack?

    Op 17 april 2020 heeft de Hoge Raad een belangrijk tussenarrest gewezen dat de pre-pack mogelijk nieuw leven in blaast.

    De pre-pack

    Het flitsfaillissement, de voorgekookte doorstart, of toch de meeste bekende naam: de pre-pack. De naam van de pre-pack is afgeleid van ‘pre-packaged sale’, wat letterlijk ‘voorverpakte verkoop’ betekent. De pre-pack betreft – kort gezegd – het voorstadium van een faillissement, waarin een ‘deal’ wordt uitonderhandeld, die direct na het uitspreken van het faillissement wordt beklonken. In feite is een pre-pack dus niets meer dan een doorstart vanuit faillissement die al voorafgaand aan het faillissement is voorbereid.

    Sinds de pre-pack in 2012 is overgewaaid van Engeland naar Nederland is er regelmatig gebruik gemaakt van deze methode. Winkelketen Schoenenreus, lingeriefabrikant Marlies Dekkers en het Ruwaard van Putten Ziekenhuis; alle drie maakten zij een doorstart die reeds voorafgaand aan het faillissement op deze manier was voorbereid.

    Voor- en tegenstanders

    De pre-pack kent zowel voor- als tegenstanders. Enerzijds zien voorstanders de pre-pack als een effectief middel om de schade van een faillissement te beperken. Het realiseren van een snelle doorstart zou de waarde van de onderneming zo veel mogelijk behouden en daarmee de opbrengst voor de boedel maximaliseren. Anderzijds zien tegenstanders de pre-pack als een middel dat gemakkelijk misbruikt kan worden om op een goedkope manier van werknemers af te komen. Bij een normale doorstart vanuit faillissement is de koper namelijk vrij om personeel wel of niet over te nemen. De Wet Overgang Onderneming (WOO) geldt dan niet. Een pre-pack werkt alleen als de WOO ook dan niet van toepassing is.

    Het Smallsteps-arrest

    Op 22 juni 2017 oordeelde het Europese Hof dat WOO wel geldt bij een pre-pack, omdat in dat geval de procedure niet gericht zou zijn geweest op liquidatie van het vermogen – maar op continuïteit van de onderneming. Als gevolg van deze conclusie zouden alle werknemers van de gefailleerde vennootschap automatisch – onder dezelfde voorwaarden – in dienst zijn getreden bij de doorstartende partij. Dat legde een bom onder de pre-pack.

    Sinds dit arrest bestaat er onzekerheid over de toepassing van de pre-pack. Geen doorstartende partij durfde een pre-pack nog aan vanwege het risico dat achteraf mogelijk al het personeel in dienst zou zijn getreden. Ook de wetgever heeft het wetsvoorstel dat de pre-pack een wettelijke basis moest geven uitgesteld naar aanleiding van dit arrest.

    Heiploeg-(tussen)arrest

    De soep wordt echter niet zo heet gegeten, als zij wordt opgediend. Op 17 april 2020 oordeelde de Hoge Raad in een tussenarrest dat de pre-pack toch wel gericht zal zijn op liquidatie en de WOO dan niet van toepassing is. Daarvoor is volgens de Hoge Raad wel vereist dat de pre-pack wordt toepast nadat vaststaat dat het faillissement onafwendbaar was. Door de doorstart voorafgaand aan het faillissement voor te bereiden, werd (slechts) voorkomen dat de onderneming kwam stil te liggen, waardoor de onderneming uiteindelijk verkocht kon worden voor een zo hoog mogelijke opbrengst. Dit maakt volgens de Hoge Raad dat de procedure wel degelijk gericht was op liquidatie. De feiten zullen moeten bepalen of dit ook echt het geval is.

    Mogelijk blaast de Hoge Raad met dit (tussen)arrest nieuw leven in de pre-pack. Gelet op de vele (corona-)faillissementen die vermoedelijke zullen volgen, is dat geen slechte timing. 

    Mocht u in de toekomst voorzien dat u uw schulden niet meer kunt betalen, dan lichten onze advocaten Insolventierecht & Herstructurering u graag uw mogelijkheden toe.

  • Versnelde invoer WHOA

    Versnelde invoer WHOA?

    19 maart 2020, door Derk van Geel

     

    De impact van het coronavirus op de economie is onontkoombaar. Veel ondernemers moeten? sluiten, en de kans is groot dat dit een domino-effect zal geven. Of dit zal leiden tot een nieuwe crisis als in 2008, is de vraag maar velen verwachten toch dat bedrijven in zwaar weer komen. Door de voorzienbare gevolgen van het coronavirus is juist nu de versnelde invoer van de WHOA nodig, omdat de wet de nadelige effecten kan helpen bestrijden.

    Bedrijven hebben juist in deze situatie behoefte aan reorganisatiemogelijkheden. Die mogelijkheden zijn onder de huidige Nederlandse wetgeving beperkt. Er is de mogelijkheid van buitengerechtelijk schuldeisersakkoord, surseance van betaling of faillissement. Experts en de overheid menen dat deze mogelijkheden tekortschieten en dat levensvatbare bedrijven, die door omstandigheden in de problemen raken, beter in staat zouden moeten zijn zich te reorganiseren om zo nadelige effecten van een lastig economisch klimaat te verzachten.

    Al enkele jaren is de wetgever bezig met het construeren van een nieuwe wet, genaamd: Wet Homologatie Onderhands Akkoord (WHOA). Deze wet moet het mogelijk maken om buiten een insolventieprocedure tot een dwangakkoord te komen met crediteuren. Enkele dwarsliggers kunnen een reorganisatie dan niet voorkomen (zoals dat nu wel vaak het geval is). De wet is al in behandeling bij de Tweede Kamer maar de invoering laat op zich wachten.

    Door de voorzienbare gevolgen van het coronavirus ontstaat een ‘sense of urgency’. Een aantal experts heeft daarom opgeroepen de wet versneld in te voeren. Deze brief leest u hier.

    Wij juichen dit initiatief toe. Het zal een extra instrument zijn om de gevolgen van het virus te bestrijden. Overigens zal de wet niet zaligmakend zijn. Slechts in bepaalde gevallen kan de wet een oplossing -bieden. Het is geen wondermiddel.

    Meer weten over de WHOA? Neem contact op met Derk van Geel, partner insolventie & herstructurering via: derk.vangeel@actlegal-fort.com of via tel. 020-664 5111. Voor meer informatie zie ook:  www.wbrt.nl.

  • De bank zegt de kredietovereenkomst op: kan dat zomaar?

    De bank zegt de kredietovereenkomst op: kan dat zomaar?

    Veel ondernemers zijn afhankelijk van financiering van de bank. Indien de bank de kredietovereenkomst opzegt, zijn de gevolgen ingrijpend: de onderneming zal noodgedwongen op zoek moeten naar nieuwe financiering en wanneer dat niet lukt volgt mogelijk zelfs het faillissement. Maar kan de bank een kredietovereenkomst wel zomaar opzeggen?

    Bevoegdheid tot kredietopzegging

    Allereerst dient de bank de bevoegdheid te hebben om de kredietovereenkomst op te zeggen. In de praktijk zal een kredietovereenkomst vrijwel altijd een opzeggingsbevoegdheid bevatten, omdat de bank steevast de Algemene Bankvoorwaarden van toepassing verklaart. De Algemene Bankvoorwaarden bevatten verschillende opzeggingsbevoegdheden voor de bank, onder andere in het geval dat de kredietnemer zijn aflossings- of renteverplichtingen niet of niet tijdig nakomt. Als uitgangspunt geldt dat de bank bevoegd is tot opzegging van de kredietovereenkomst, indien voldaan is aan de in de kredietovereenkomst genoemde voorwaarde(n) voor opzegging.

    Betekent dit dat de bank de kredietovereenkomst altijd kan opzeggen indien aan de voorwaarde(n) voor opzegging is voldaan? Kort gezegd: nee. De Hoge Raad heeft in zijn arrest van 10 oktober 2014 namelijk geoordeeld dat de bank geen gebruik mag maken van de opzeggingsbevoegdheid indien dit naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is.

    Kredietopzegging onaanvaardbaar

    Uit lagere rechtspraak volgt dat bij de beoordeling van de rechtmatigheid van de kredietopzegging door de bank, betekenis kan toekomen aan de volgende elementen:

    1. de duur van de relatie met de kredietnemer ten tijde van de opzegging;
    2. het gedrag en de betrouwbaarheid van de kredietnemer;
    3. of en in welke mate de kredietnemer toerekenbaar tekortgeschoten is in de nakoming van zijn verplichtingen en van de waarde van zekerheden;
    4. de wijze van besluitvorming van de bank voorafgaand aan de opzegging en de wijze waarop overleg is gevoerd met de kredietnemer;
    5. of en in welke mate de bank de kredietnemer van tevoren heeft gewaarschuwd;
    6. of de bank door eigen gedragingen verwachtingen heeft gewekt.

    Of de kredietopzegging onrechtmatig is, zal afhangen van alle omstandigheden van het geval. Uit de rechtspraak kan worden opgemaakt dat hierbij bijvoorbeeld een zwaar gewicht kan toekomen aan of de bank de kredietnemer heeft gewaarschuwd voor een mogelijke opzegging. Daarnaast kunnen ook andere mededelingen of toezeggingen van de bank een rol spelen bij de beoordeling van de rechtmatigheid van de kredietopzegging.

    Conclusie

    Kortom, uit de rechtspraak volgt dat ook indien voldaan is aan de voorwaarden voor opzegging van de kredietovereenkomst, de opzegging mogelijk naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is. De bank mag in dat geval de kredietovereenkomst dus niet zomaar opzeggen. Het is echter aan de kredietnemer om aan te tonen dat de opzegging van de kredietovereenkomst onaanvaardbaar is. Om die reden doet de kredietnemer er goed aan om een dossier op te bouwen waarin afspraken, toezeggingen of mededelingen van de bank worden vastgelegd. Mocht de bank de kredietovereenkomst in de toekomst opzeggen, dan maakt dit de bewijspositie van de kredietnemer sterker.  

    Heeft de bank uw kredietovereenkomst opgezegd en twijfelt u over de rechtmatigheid van deze opzegging, neem dan contact op met één van onze advocaten Insolventierecht & Herstructurering.

  • Via een tussenholding besturen, is dat nog wel zo verstandig?

    Via een tussenholding besturen, is dat nog wel zo verstandig?

    De Hoge Raad heeft op 17 februari 2017 een opmerkelijk arrest gewezen over de aansprakelijkheid van een bestuurder tegenover een schuldeiser. De kansen voor een schuldeiser om een bestuurder aansprakelijk te stellen op grond van onrechtmatige daad, nemen door dit arrest toe.

    Dat is opmerkelijk, omdat de Hoge Raad hieraan altijd hoge eisen heeft gesteld. Die hoge drempel was volgens de Hoge Raad nodig, om te voorkomen dat bestuurders zich anders als angsthazen gaan gedragen.

    Ik licht zowel de oude als de huidige situatie kort toe.

    Hoe was het eerst?

    Wanneer een schuldeiser een bestuurder aansprakelijk wilde stellen, diende de schuldeiser aan te tonen dat de bestuurder een “persoonlijk ernstig verwijt” gemaakt kon worden. Het gaat dan om de aansprakelijkheid van een individuele bestuurder, niet van het bestuur als orgaan. Bestaat een bestuur uit vijf natuurlijke personen, dan diende een schuldeiser te onderzoeken welke bestuurder(s) een persoonlijk ernstig verwijt gemaakt kan worden, en welke niet.

    Vaak wordt gebruik gemaakt van een tussenholding die als bestuurder van de werkmaatschappij fungeert. Het kan zijn dat die tussenholding óók weer een tussenholding als bestuurder heeft. Uiteindelijk zal er een natuurlijk persoon zijn die (feitelijk) heeft gehandeld (namens de werkmaatschappij). Een rechtspersoon kan immers zelf geen handelingen verrichten. Die natuurlijk persoon kan zich helemaal bovenin de groepsstructuur bevinden, en is soms moeilijk vindbaar voor een schuldeiser.

    Voor de vergoeding van haar schade moest door de schuldeiser bewezen worden dat die natuurlijke persoon een persoonlijk ernstig verwijt gemaakt kon worden. Dat was vaak niet eenvoudig.

    Hoe zit het nu?

    De Hoge Raad heeft het de schuldeiser nu makkelijker gemaakt, door de werking van artikel 2:11 BW uit te breiden. Dat artikel bepaalt dat bij onrechtmatig handelen van een rechtspersoon-bestuurder, de bestuurders van die rechtspersoon automatisch “ook” aansprakelijk zijn. Voorheen werd ervan uitgegaan dat die doorbraakmogelijkheid niet gold voor de onrechtmatige daad, maar enkel voor andere varianten van bestuurdersaansprakelijkheid.

    Dat is nu anders. De Hoge Raad heeft bepaald dat aansprakelijkheid van een rechtspersoon-bestuurder op grond van onrechtmatige daad, ook automatisch aansprakelijkheid van bestuurders van die rechtspersoon tot gevolg heeft, net zo lang totdat er een of meerdere natuurlijke personen aansprakelijk gesteld kunnen worden.

    Dat is verstrekkend. De aansprakelijkheid van een tussenholding levert nu dus automatisch de aansprakelijkheid op van alle bestuurders van die tussenholding. Indien de tussenholding aansprakelijk is, hoeft een schuldeiser dus niet meer aan te tonen dat de bestuurder(s) van die tussenholding (ook) een persoonlijk ernstig verwijt gemaakt kan worden.

    Dat zou anders zijn, wanneer er geen gebruik werd gemaakt van een tussenholding. Zou de werkmaatschappij vijf natuurlijke personen als bestuurder hebben, dan diende een schuldeiser wél per bestuurder het persoonlijk ernstig verwijt te bewijzen.

    Conclusie

    De Hoge Raad heeft het hiermee moeilijker gemaakt voor bestuurders om zich te verschuilen achter een tussenholding. De onrechtmatige daad van de tussenholding leidt nu automatisch tot aansprakelijkheid van alle bestuurders van die tussenholding.

    Indien u gebruikt maakt van een tussenholding, dan doet u er goed aan om de functie van die tussenholding nog eens goed tegen het licht te houden.

  • Personeel niet automatisch over bij doorstart schoonmaakbedrijf

    Personeel niet automatisch over bij doorstart schoonmaakbedrijf

    In de schoonmaakbranche geldt voor personeel een bijzondere regeling. De cao bepaalt namelijk dat als het contract met een klant wordt overgenomen door een ander schoonmaakbedrijf, het personeel van het ‘oude’ schoonmaakbedrijf dan mee over gaat en dus werkzaam wordt voor het ‘nieuwe’ bedrijf. Het personeel volgt dus de klant. Dit is geregeld in artikel 38 van de cao.

    De vraag deed zich al langer voor of die regel ook geldt bij een doorstart uit faillissement. Het gaat dan om de situatie dat de curator een koper vindt voor het gefailleerde schoonmaakbedrijf, inclusief de contracten met de klanten. In dat geval heeft de curator de arbeidsovereenkomsten van de werknemers opgezegd en geldt een bijzondere arbeidsrechtelijke wetsbepaling die zegt dat personeel juist niet automatisch mee overgaat bij een doorstart. Welke regel geldt dan? Is de regel uit de cao ook bedoeld voor deze situatie?

    De Hoge Raad oordeelde van niet. Volgens de Hoge Raad is de cao niet van toepassing bij een doorstart uit faillissement, maar bij een situatie van een ‘heraanbesteding’. Dat is een doorstart niet en dus kunnen de werknemers zich niet beroepen op deze bepaling.

    Voor het reorganiserend vermogen van een doorstart is dit een positieve uitspraak. Werknemers in de schoonmaakbranche zullen wellicht teleurgesteld zijn. Al is niet ondenkbaar dat de sociale partners de cao nu anders gaan vormgeven.

  • De ene pre-pack is de andere niet

    De ene pre-pack is de andere niet

    In mijn blog van 22 juni jl. schreef ik naar aanleiding van de Smallsteps/FNV uitspraak over de arbeidsrechtelijke gevolgen van een doorstart na een pre-pack. De conclusie van dit blog was dat een doorstart na een pre-pack kan kwalificeren als overgang van onderneming. In geval van overgang van onderneming treedt al het personeel van de failliete vennootschap automatisch en met behoud van arbeidsvoorwaarden in dienst bij de doorstartende partij.

    Onlangs heeft de rechtbank Noord-Holland het beroep van een aantal werknemers op de regels omtrent overgang van onderneming afgewezen terwijl er wel sprake was van een doorstart na een pre-pack. In deze zaak is op 21 juni 2017 op verzoek van Bogra B.V. (hierna: ‘Bogra’ )  een beoogd curator aangewezen door de rechtbank en is vervolgens op 22 juni 2017 de pre-pack regeling in werking gesteld. Nadat pre-pack regeling in werking is gesteld heeft de beoogd curator in de periode van 22 juni 2017 tot en met 26 juni 2017 diverse besprekingen gevoerd met Funico N.V. (hierna: ‘Funico’,),  een partij die de bedrijfsactiviteiten van Bogra wilde voortzetten. Op 30 juni 2017 is Bogra failliet verklaard en is de beoogd curator aangesteld als curator. Diezelfde dag heeft de curator van alle 59 personeelsleden de arbeidsovereenkomsten opgezegd.

    Nadat Bogra failliet is verklaard hebben zich naast Funico nog 27 partijen gemeld met interesse in een overname van de activa en/of bedrijfsactiviteiten van Bogra.

    Uiteindelijk heeft de curator op 18 juli 2017 overeenstemming bereikt met Funico en zijn de bedrijfsactiviteiten per 19 juli 2017 aan Funico en de door haar opgerichte vennootschap Bogra Uitvaartkisten B.V. (hierna: ‘Bogra Uitvaartkisten’) verkocht. Van de 59 voormalig personeelsleden treden er 37 in dienst bij het nieuw opgerichte Bogra Uitvaartkisten.

    Zeven voormalig werknemers die geen nieuwe arbeidsovereenkomst krijgen aangeboden stappen naar de rechter en stellen zich onder verwijzing naar de Smallsteps/FNV uitspraak onder andere op het standpunt dat er sprake is van overgang van onderneming en dat zij dus automatisch in dienst zijn getreden bij Bogra Uitvaartkisten. De rechtbank is echter van oordeel dat de Smallsteps/FNV uitspraak hier niet van toepassing is en wijst de vordering van de werknemers af.

    Anders dan bij het geschil tussen de FNV en Smallsteps is volgens de rechtbank in dit geval geen sprake van een pre-pack waarbij de overdracht van de onderneming voor faillissement tot in de kleinste details was voorbereid. Omdat Bogra Uitvaarkisten de bedrijfsactiviteiten pas 3 weken na het faillissement heeft overgenomen is er ook geen sprake van een pre-pack die direct na het faillissement is uitgevoerd. Daarmee is deze zaak volgens de rechtbank wezenlijk anders dan de zaak tussen FNV en Smallsteps en kan de kwalificatie van overgang van onderneming niet één op één worden overgenomen.

    Uit de Smallsteps/FNV uitspraak kan worden afgeleid dat bij het overnemen van bedrijfsactiviteiten naar aanleiding van een pre-pack sprake kan zijn van overgang van onderneming. In deze uitspraak heeft de rechtbank echter bepaald dat de toets omtrent overgang van onderneming mede wordt ingekleurd door de mate waarin de overname voor faillissement is voorbereid en hoe snel deze overname na het uitspreken van het faillissement plaatsvindt. Of deze criteria vaste praktijk worden is nog de vraag. Mogelijk gaan de werknemers in hoger beroep en oordeelt het gerechtshof anders.

  • Bestuurdersaansprakelijkheid: bent u gedechargeerd? Reken u in geval van faillissement niet rijk!

    Wat is decharge?

    Bij het vaststellen van de jaarrekening is het gebruikelijk dat aan het bestuur decharge wordt verleend. Bij een decharge verleent de vennootschap “kwijting” aan een bestuurder voor het gevoerde bestuur over een bepaalde periode. Daarmee wordt bedoeld dat het gevoerde beleid wordt “goedgekeurd”. Vaak gebeurt dat door de algemene vergadering van aandeelhouders. Voorkomen wordt dan, dat de bestuurder in de toekomst aansprakelijk gesteld kan worden voor het gevoerde beleid. Het gaat dan wel uitsluitend om de “interne aansprakelijkheid”, dus in relatie tot de vennootschap zelf. Schuldeisers van de vennootschap kunnen de bestuurder nog wel aansprakelijk stellen.

    Reikwijdte

    De reikwijdte van de decharge is niet onbeperkt: de decharge ziet namelijk alleen op het beleid dat blijkt uit de jaarrekening, en op beleid dat bekend was ten tijde van het verlenen van de decharge. Bestuurders die zich onbehoorlijk hebben gedragen en de gevolgen daarvan hebben verzwegen, kunnen zich dus niet op een decharge beroepen.

    Hoe zit dat in faillissement?

    In faillissement is het de curator die een bestuurder namens de vennootschap aansprakelijk kan stellen. Wanneer aan een bestuurder decharge is verleend, kan de curator zich, net als de vennootschap, niet (meer) op de “interne aansprakelijkheid” beroepen. Dat geldt uiteraard alleen voor beleid dat ten tijde van het verlenen van de decharge bekend was, of uit de jaarrekening blijkt.

    Daarmee gaat een bestuurder nog niet vrijuit: een curator heeft namelijk meer pijlen op zijn boog. Zo kan een curator zich nog beroepen op andere rechtsgronden, zoals de gewone onrechtmatige daad of op de aansprakelijkheid wanneer onbehoorlijk bestuur de oorzaak is van het faillissement. Dan werkt decharge niet.

    Hoewel een decharge aan het einde van een bestuursperiode een teken is van goedkeuring en vertrouwen, is het geen heilige graal. Een curator, maar ook de vennootschap zelf, heeft nog mogelijkheden om schade te verhalen op een (oud-)bestuurder die zich onbehoorlijk heeft gedragen, ook na een verleende decharge.

    Lees meer over bestuurdersaansprakelijkheid en persoonlijk verwijt en remedies voor bestuurdersaansprakelijkheid.

     

  • De buitenlandse rechtspersoon beschermt bestuurder niet tegen aansprakelijkheid voor belastingen

    De buitenlandse rechtspersoon beschermt bestuurder niet tegen aansprakelijkheid voor belastingen

    In Nederland kan een bestuurder aansprakelijk zijn voor belastingschulden van de rechtspersoon die hij bestuurt. Als een rechtspersoon – zoals een BV- belastingschulden niet kan betalen, moet door het bestuur betalingsonmacht worden gemeld. Doet het bestuur dit niet (of niet op tijd) dan kan het bestuur in privé door de Belastingdienst aansprakelijk worden gesteld voor de onbetaalde belastingschulden. Dat is een vergaande consequentie.

    De wet zegt dat ook de bestuurder van de bestuurder daaronder valt. Dat wil zeggen dat als de bestuurder van een BV ook weer een BV is, dat de aansprakelijkheid doorschakelt ‘naar boven’ tot en met de (natuurlijke) persoon die uiteindelijk als bestuurder geldt. De aansprakelijkheid heeft zo een groot bereik.

    Nu was het in een procedure de vraag of het doorschakelen naar bovenliggende rechtspersonen ook aan de orde is als er een buitenlandse vennootschap in die keten voorkomt. In een recente uitspraak van de rechtbank ging het om een Engelse ‘Limited’. Mogelijk was Nederlands belastingrecht niet van toepassing op een buitenlandse rechtspersoon, omdat die dan niet onder het Nederlands rechtsstelsel zou vallen. Dan zou de buitenlandse bestuurder niet aansprakelijk zijn.

    Toch wel, oordeelt de rechtbank. De rechtbank zegt dat, overigens net als bij civiele bestuurdersaansprakelijkheid, een buitenlandse rechtspersoon niet anders moet worden behandeld dan een Nederlandse BV. Dat betekent dat de keten van aansprakelijke bestuurders niet wordt doorbroken door een buitenlandse rechtspersoon.

    Ook in dit geval dus: gewoon op tijd betalingsonmacht melden.

  • Accountantsaansprakelijkheid in faillissement

    Accountantsaansprakelijkheid in faillissement

    De curatoren van Imtech hebben in kortgeding geëist dat KPMG informatie dient te verschaffen aan de curatoren. Het gaat hierbij om informatie die inzage geeft in de controlewerkzaamheden van de accountant. De curatoren verwijten KPMG te weinig te hebben gedaan om de fraude die bij Imtech is gepleegd, aan het licht te brengen. Het Imtech-concern is uiteindelijk ten onder gegaan aan de gepleegde fraude en schuldeisers hebben het nakijken.

    De curatoren zouden graag een ongecensureerde versie zien van het door AFM (Autoriteit Financiële Markten) aan KPMG opgelegde boetebesluit. Daaruit blijkt dat KPMG ten aanzien van een of meer van haar cliënten tekort is geschoten in haar accountantscontrole. Het boetebesluit is echter slechts geanonimiseerd gepubliceerd. De curatoren vermoeden dat de boete is opgelegd voor fouten die door KPMG zijn gemaakt bij de controle van de jaarrekening over 2011. Het is (voor de curatoren van Imtech) echter niet duidelijk of KPMG is beboet voor blunders in het controledossier van Imtech.

    Daarnaast willen de curatoren inzage in de controledossiers van de frauderende Imtech-vennootschappen in Duitsland en Polen. KPMG weigert die aan de curatoren af te geven omdat het betrekking heeft op andere juridische entiteiten dan het failliete Imtech-concern in Nederland. Hiermee zou de kenbaarheid van de fraude voor KPMG kunnen worden aangetoond.

    Het is duidelijk dat de curatoren azen op een onderbouwing van de aansprakelijkheid van de accountant voor missers in het controledossier van Imtech. Missers met enorme schade tot gevolg.

    Aansprakelijkheid van de accountant

    Het is in faillissement mogelijk een tekortschietende accountant aansprakelijk te stellen voor de schade die door hem is berokkend. Dit is mogelijk wanneer de accountant in zijn controlewerkzaamheden verwijtbare fouten heeft gemaakt. Fouten die leiden tot de publicatie van een misleidende jaarrekening, waardoor een beeld van de financiële situatie van een onderneming wordt geschetst die niet strookt met de realiteit. Een jaarrekening op basis waarvan onder meer investeerders, leveranciers en afnemers beslissen om al dan niet of uitsluitend onder bepaalde voorwaarden met de onderneming te contracteren.

    Een dergelijke aansprakelijkheid biedt een grond voor de curator om verhaal te nemen op de accountant. Dit strekt tot doel het boedelactief te vergroten en daarmee de financiële schade van de schuldeisers in het faillissement te beperken.

    De uitspraak in het kortgeding tegen KPMG wordt op 21 juli 2017 verwacht.

  • Overgang van onderneming na pre-pack

    Overgang van onderneming na pre-pack

    Het Europese Hof van Justitie (hierna: ‘het Hof’) heeft op 22 juli jl. een arrest gewezen waarin er antwoord wordt gegeven op de vraag of er sprake is van overgang van onderneming na een pre-pack procedure.

    Inleiding

    De rechtbank Midden-Nederland heeft op 24 februari jl. een aantal vragen gesteld aan het Hof over de uitleg van richtlijn 2001/23EG en de Nederlandse pre-pack (ook wel bekend als flitsfaillissement). De rechtbank heeft deze vragen aan het Hof voorgelegd in de procedure die de FNV namens vier werknemers van Estro Groep B.V. heeft ingesteld tegen Smallsteps B.V. In deze procedure staat de vraag centraal of de vier werknemers van het failliete Estro automatisch en met behoud van arbeidsvoorwaarden in dienst zijn getreden bij de doorstartende partij (Smallsteps) na toepassing van de pre-pack en het daarop volgende faillissement.

    Pre-pack

    In geval van een pre-pack stelt de rechtbank een beoogd curator aan, die voorafgaand aan een faillissement meewerkt aan het voorbereiden van een activatransactie. Direct na het uitspreken van het faillissement (waarbij de beoogd curator wordt aangesteld als curator) voert de curator deze voorbereide activatransactie uit. Het doel van de pre-pack (flitsfaillissement) is om schade als gevolg van het faillissement te voorkomen.

    Richtlijn 2001/23EG

    Richtlijn 2001/23EG behelst een aantal regels omtrent het behoud van de rechten van werknemers in geval van overgang van onderneming. In de richtlijn is tevens een bepaling opgenomen die bepaalt dat de regels omtrent overgang van onderneming niet van toepassing zijn in geval van een faillissementsprocedure of in een soortgelijke procedure “…met het oog op de liquidatie van het vermogen van de vervreemder onder toezicht van een bevoegde overheidsinstantie (die een door een overheidsinstantie gemachtigde curator mag zijn”.

    Conclusie

    Het Hof oordeelt dat de Nederlandse pre-pack tot doel heeft om tot in de kleinste details de overdracht van de onderneming voor te bereiden zodat na de failliet verklaring een snelle doorstart kan worden gerealiseerd. Vervolgens oordeelt het Hof dat een dergelijke transactie uiteindelijk niet gericht is op liquidatie van de onderneming. Tot slot merkt het Hof op dat de pre-pack geen wettelijke basis heeft en daarom niet wordt uitgevoerd voor een bevoegde overheidsinstantie. Op grond van deze punten komt het Hof tot de conclusie dat de Nederlandse pre-pack niet voldoet aan de vereisten om de regels inzake overgang van onderneming buiten beschouwing te laten.

    Het is nu aan de rechtbank Midden-Nederland om aan de hand van deze uitleg een vonnis te wijzen in de zaak tussen de FNV en Smallsteps. Daarbij is de kans groot dat de rechtbank zal oordelen dat de werknemers van Estro automatisch en met behoud van arbeidsvoorwaarden in dienst zijn getreden bij Smallsteps. Als de rechtbank tot dit oordeel komt is de kans dat ook Smallsteps failliet gaat naar mijn mening aanzienlijk.