Categorie: Faillissementsrecht

  • Acties tegen Deutsche Bank

    Vandaag deed Harm Wiegersma de uitspraak dat klanten van Deutsche Bank die een brief ontvingen waarin de bank het krediet opzegt, het beste naar de rechter kunnen. Deutsche Bank zegt overigens in een reactie dat de soep niet zo heet gegeten moet worden en er voor een oplossing zal worden gezorgd.

    De vraag is: Wat kan je als de bank het krediet opzegt?

    Geldlening
    Een krediet is een overeenkomst van geldlening. Geldleningen zijn er in vele soorten en maten. Zo kan het gaan om werkkapitaalkrediet (in rekening-courant) of een krediet voor de aanschaf (investering) van een machine of de bouw van een bedrijfspand. Het maken van dit onderscheid is van belang.

    Kredieten in rekening-courant zijn veelal aangegaan voor onbepaalde tijd. Dat betekent dat zonder opzegging door de bank of de klant, de lening blijft voort duren. De bank blijft dan continue gehouden de gelden te beschikking te stellen.

    Anders is dit bij een geldlening die voor bepaalde tijd ter beschikking wordt gesteld. Deze leningen hebben een bepaalde looptijd en moeten aan het einde daarvan worden terugbetaald (of een nieuwe geldlening aangaan).

    Opzegging
    In de Algemene Bankvoorwaarden staan verschillende redenen opgenomen op grond waarvan de bank het krediet mag opzeggen en de lening mag opeisen. Te denken valt aan gevallen waarin de klant tekortschiet in de nakoming van de geldleningovereenkomst. In die gevallen mag de bank in principe het krediet opzeggen.

    Beperkte opzeggingsbevoegdheidDe opzeggingsbevoegdheid wordt echter wel beperkt. De bank mag immers niet van deze bevoegdheid gebruik maken wanneer de opzegging ‘naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is’. Het gaat daarbij om een afweging tussen de belangen van de bank en die van de klant. Factoren die een rol spelen zijn bijvoorbeeld:
    – de duur en aard van de kredietrelatie,
    – het gedrag van de kredietnemer,
    – of sprake is van een tekortkoming,
    – het kredietrisico bij de bank,
    – de overlevingskansen voor de onderneming de wijze van besluitvorming en communicatie bij de bank, en
    – de betrokken maatschappelijke belangen en de belangen van derden.

    Gevolgen
    Als de bank onbevoegd opzegt, handelt de bank onrechtmatig en moet de door de klant geleden schade worden betaald. Daarbij kan het gaan om de kosten ter verkrijging van alternatieve financiering, renteverschillen, andere nadelen van de onbevoegde opzegging. Ook kan worden gevorderd dat de bank de lening gewoon tegen de overeengekomen voorwaarden moet blijven verstrekken.

    Vanwege de urgentie die met de opzegging gepaard gaat, leent een kort geding zich vaak het beste om tegen de opzegging in het geweer te komen.

  • De doorstart van de Free Record Shop nader beschouwd

    Recentelijk heeft een doorstart plaatsgevonden in het faillissement van de Free Record Shop. De curatoren hebben, eerder dan gebruikelijk is, een tweede faillissementsverslag uitgebracht met een toelichting op de gerealiseerde doorstart en het biedingsproces dat daaraan voorafging. In deze blog geef ik naar aanleiding van het faillissementsverslag van de Free Record Shop een nadere toelichting op het begrip ‘doorstart’.

    De term doorstart is een verzamelnaam voor de situatie waarbij de onderneming van de failliete (rechts)persoon zoveel mogelijk in stand wordt gehouden en wordt verkocht. De hoofdtaak van de curator is het vermogen van de failliete (rechts)persoon te gelde te maken en dat onder de gezamenlijke crediteuren te verdelen. De hoogste prijs voor de onderneming is in beginsel het belangrijkste uitgangspunt.

    Het biedingsproces en de wijze van het realiseren van een doorstart zijn niet in de wet geregeld. Per faillissement is het in beginsel aan de curator om te bekijken of er een doorstart kan plaatsvinden en zo ja, op welke wijze het biedingsproces wordt opgezet. Voor de daadwerkelijk te realiseren doorstart dient de curator toestemming te hebben van de rechter-commissaris.

    Bij een doorstart wordt vaak als argument genoemd dat daardoor de werkgelegenheid in stand wordt gehouden. Hoewel de curator met dat argument rekening mag houden is dat geen verplichting. In het faillissementsverslag van Free Record Shop is te zien dat de curatoren dit punt ook in hun belangenafweging hebben meegenomen.

    In eerste instantie waren er vijf potentiële doorstartpartijen. Gedurende het biedingsproces hebben een aantal potentiële doorstartpartijen de krachten gebundeld met de bedoeling een hoger bod uit te kunnen brengen op de onderneming.

    Van één partij was het bod het meest interessant, maar hij had niet voldaan aan de overeengekomen voorwaarde om een depot te storten op de derdengeldenrekening ter onderbouwing van het realiteitsgehalte van de bieding. Deze partij is uiteindelijk ook niet meegenomen in het biedingsproces. Hiertegen is bezwaar ingediend bij de rechter-commissaris, maar dit is afgewezen. Dit is een begrijpelijke beslissing, omdat de curator duidelijk is geweest in de te stellen voorwaarden voor het meedoen aan het biedingsproces. De partij had overigens herhaaldelijk toegezegd te zullen storten, maar heeft dit om onduidelijke redenen niet gedaan.

    Bij de lezing van het faillissementsverslag is goed te zien hoe de curatoren het biedingsproces hebben weergegeven en hoe zij tot de uiteindelijke prijs zijn gekomen. Zo wordt door de curatoren in het faillissementsverslag een toelichting gegeven waarom een bepaalde bieding interessant is. Het faillissementsverslag geeft een mooi beeld van hoe een curator doorgaans te werk gaat bij het inventariseren van de biedingen.

    Indien u graag wilt mee bieden in een faillissement op een (onderdeel van een) onderneming, is het van belang dat u van tevoren bij de curator nagaat of er een biedingsprotocol is en aan welke voorwaarden dient te worden voldaan om mee te kunnen bieden. Ook is belangrijk dat u uw bod goed specificeert, zodat het voor de curator duidelijk is waarom met u in zee dient te worden gegaan. Maar houd altijd in gedachte dat doorgaans aan de hoogste bieder de onderneming wordt gegund.

    Auteur: Dagmar Meijers

    Neem voor meer informatie over dit onderwerp contact op met Duco van Dongen. Duco van Dongen werkt sinds mei 2014 als advocaat bij Fort Advocaten binnen de sectie Faillissementsrecht.

  • MKB: houd de bank buiten de deur

    Houd de bank buiten de deur

    Wanneer u uw bedrijfsactiviteiten door een bank laat financieren wees dan alert. Indien de bank een pandrecht op de aandelen van uw onderneming eist, kan het namelijk zijn dat u daardoor de deur openzet voor een zogenaamde ‘enquêteprocedure’.

    Kort gezegd houdt een enquêteprocedure in dat een speciaal daarvoor bevoegde rechter, namelijk de Ondernemingskamer van het Gerechtshof Amsterdam, één of meer onderzoekers beveelt een onderzoek te doen naar de ‘gang van zaken en het beleid’ binnen een rechtspersoon (zoals een B.V. of een N.V.). Feitelijk wordt de onderneming dan binnenstebuiten gekeerd.

    Drukmiddel
    Indien de Ondernemingskamer zo’n onderzoek naar de gang van zaken en het beleid van een rechtspersoon beveelt, heeft dat zeer ingrijpende consequenties: de kosten van het onderzoek moeten door de rechtspersoon worden betaald; bestuurders en aandeelhouders kunnen op een zijspoor worden gezet; genomen besluiten kunnen worden vernietigd en teruggedraaid; en de enquêteprocedure kan een inleiding vormen voor een tweede procedure waarbij bestuurders in privé aansprakelijk worden gesteld. Daar komt bij dat de Ondernemingskamer enquêteverzoeken vrij snel behandelt en ook vrij snel een (eerste) uitspraak doet. Door dit alles samen wordt er in de praktijk graag en regelmatig gebruik gemaakt van de enquêteprocedure, vaak zelfs uitsluitend als drukmiddel.

    De Ondernemingskamer geeft zo’n tot een onderzoek naar de gang van zaken en het beleid binnen een rechtspersoon niet zomaar. Hierom moet door zogenaamde ‘enquêtegerechtigden’ worden verzocht. De wet bepaalt wie enquêtegerechtigd zijn (sinds kort is de faillissementscurator hieraan toegevoegd).

    Uitspraak Ondernemingskamer
    Hoewel het níet met zoveel woorden in de wet staat, heeft de Ondernemingskamer in een vrij recente uitspraak bepaald dat een financierende bank óók ‘enquêtegerechtigd’ kan zijn. Een bank is dat niet onder alle omstandigheden, maar kan dat wel degelijk zijn indien aan haar een pandrecht op de aandelen in de rechtspersoon is verstrekt. Bij MKB-financieringen komt dat in de praktijk vaak voor. Daarnaast moet er sprake zijn van specifieke bepalingen in de statuten van de rechtspersoon en in de pandakte.

    Voorkom bij het aantrekken van een (bank)financiering en bij het verstrekken van pandrecht op aandelen, dat de financierende bank ‘enquêtegerechtigd’ wordt. Immers, wanneer uw vennootschap onverhoopt in betalingsmoeilijkheden komt, wilt u niet dat uw bank een enquêteprocedure begint met alle verregaande en hierboven beschreven gevolgen van dien.

  • Bodemvoorrecht versterkt

    Bodemvoorrecht
    Sinds 1 januari 2013 is het zogenoemd ‘bodemvoorrecht’ van de Belastingdienst versterkt. Het bodemvoorrecht is een voorrecht van de Belastingdienst op bepaalde goederen hoger is gerangschikt dan een pandrecht op die goederen. De Belastingdienst kan haar rechten uitoefenen door beslag te leggen. Bij een faillissement wordt het bodemvoorrecht, voor de Belastingdienst, uitgeoefend door de curator.

    Het bodemvoorrecht vormt dus een bedreiging voor pandhouders van bodemzaken.

    Om onder het bodemvoorrecht uit te komen kiezen pandhouders (veelal banken) er wel voor hun pandrechten veilig te stellen door;
    • de goederen waarop het pandrecht rust van de bodem af te voeren;
    • een bodemverhuurconstructie aan te gaan met de belastingschuldige, zodat de goederen in hun macht komen.

    Meldingsplicht
    Sinds 1 januari van dit jaar is een meldingsplicht ingevoerd. Pandhouders en derde-eigenaren die goederen van de bodem van de belastingschuldige willen afvoeren of een bodemverhuurconstructie willen aangaan, moeten dit voornemen nu eerst melden aan de Belastingdienst. Vervolgens kan pas na vier weken wachttijd tot de gemelde actie worden overgegaan. Dat betekent dat de Belastingdienst na de melding vier weken lang de mogelijkheid heeft om alsnog bodembeslag te leggen. Indien er geen melding wordt gemaakt of eerder dan vier weken na de melding tot actie wordt overgegaan, moet de pandhouder of derde-eigenaar de executiewaarde van de betreffende bodemzaak aan de Belastingdienst afdragen.

    Uitzonderingen
    Ingevolge het nieuwe artikel 22bis van de Invorderingswet geldt de meldingsplicht alleen voor bodemzaken die een waarde hebben die hoger is dan EUR 10.000,=.

    Omdat de wetswijziging van 1 januari erg verstrekkend was, zijn er per 1 april 2013 ook enkele uitzonderingen opgenomen op de meldingsplicht in de Leidraad Invordering 2008. Indien aan alle daarin opgenomen voorwaarden is voldaan, hoeft er geen melding te worden gedaan.

  • Securitisatie van geldleningen

    Dit blog is geschreven naar aanleiding van een uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 1 mei 2013 over de securitisatie van geldleningen. Klanten van een bank hadden zich op het standpunt gesteld dat ze hun ‘hypotheek’ niet meer hoefde af te lossen, omdat hun geldlening met de daarbij behorende hypotheek door de bank was verkocht in een securitisatie transactie.

    In de kern komt securitisatie erop neer dat een bank de vordering uit de geldleningovereenkomst met de bijbehorende hypotheek overdraagt aan een speciaal hiervoor opgerichte vennootschap, een special purpose vehicle (SPV) genaamd. Hiervoor betaalt de SPV een koopprijs. Deze koopprijs financiert de SPV door de uitgifte van obligaties. Houders van de obligaties hebben doorgaans recht op betaling van rente en – uiteindelijk – terugbetaling van het door hen geïnvesteerde bedrag.

    Doordat de vordering van geldlening was verkocht dachten de klanten van de bank zich op het standpunt te kunnen stellen dat de bank al was voldaan en dus geen vordering meer op hen had.

    Banken zijn in beginsel op grond van artikel 3:83 BW bevoegd om de vordering voortvloeiende uit de geldleningenovereenkomst over te dragen. Dat die vordering uit het vermogen van de bank is verdwenen betekend uiteraard niet dat de vordering zelf niet meer bestaat en dat bijgevolg is dat men niet meer hoeft te betalen.

    Van het hele securitisatie proces heeft de klant vaak geen weet. Het heeft in beginsel ook geen gevolgen voor de betaling van de maandelijkse aflossingen en hypotheekrenten. Men kan ook gewoon bevrijdend blijven betalen aan de bank, omdat er sprake is van een stille cessie (artikel 3:94 lid 3 BW).

    De zorgplicht van de bank brengt ook niet mee dat de bank klanten bij het aangaan van een geldleningovereenkomst moet meedelen dat zij mogelijk overgaat tot securitisatie.

    De conclusie van de rechtbank Rotterdam in deze zaak  was ook niet verrassend. De klanten moesten gewoon hun ‘hypotheek’ blijven aflossen, omdat door de securitisatie de vordering op de klanten niet teniet was gegaan. [rechtbank Rotterdam 1 mei 2013, LJN CA2973].

    Auteur: Dagmar Meijers

    Neem voor meer informatie over dit onderwerp contact op met Bob Heijne. Bob Heijne is sinds 2013 werkzaam bij FORT als advocaat bij de sectie Faillissementsrecht.

  • Concernfinanciering

    Concernfinanciering

    Voor de financiering van een concern (vennootschappen die onder een centrale leiding in een groep verbonden zijn) wordt door de groepsmaatschappijen vaak een gezamenlijk krediet aangetrokken. Dit wordt ook wel een concernkrediet genoemd.

    Een bank eist doorgaans voor een concernkrediet dat alle vennootschappen die deel uitmaken van het concern hoofdelijke aansprakelijkheid aanvaarden voor de gehele concernschuld.

    Als het concern in financiële moeilijkheden komt, dan kan de bank kiezen welke vennootschap zij binnen het concern aanspreekt. Dit kan zij ook voor het gehele schuldbedrag doen.

    Als een vennootschap aan de bank een groter aandeel van de concernschuld voldoet dan zij van dit krediet gebruik maakte, dan heeft zij (in beginsel) een regresrecht op de vennootschappen die minder dan hun aandeel hebben voldaan. Zij kan zich dus verhalen op de andere vennootschappen.

    Hoe wordt nu vastgesteld of een vennootschap een regresrecht heeft op een andere vennootschap? Hoe wordt de individuele draagplicht van een vennootschap beoordeeld?

    Deze vragen kunnen aan de hand van onderstaande voorvragen worden beantwoord:

    1)       Zijn er afspraken gemaakt tussen de vennootschappen over de concernfinanciering? Bij het aangaan en ook na het afsluiten van het krediet kunnen namelijk afspraken gemaakt worden, over (onder meer) de afstand van regres en de onderlinge draagplicht. Deze afspraken zijn dan leidend.

    2)       Zijn er geen afspraken gemaakt over de draagplicht van de concernfinanciering, dan moet de vraag of (en in welke mate) de concernschuld een vennootschap aangaat, worden vastgesteld aan de hand van het  profijtbeginsel. Het gaat hier om welke vennootschap overeenkomstig de bedoeling van partijen de geldlening ten goede gekomen is. Zie hiervoor de Janssen q.q./ JVS Beheer uitspraak van de Hoge Raad (JOR 2012/306).

    3)       Als het niet mogelijk is vast te stellen in welke mate een vennootschap van het concernkrediet heeft geprofiteerd, dan zijn de vennootschappen naar gelijke delen draagplichtig.

    Omdat het in praktijk lastig kan (zal) zijn aan te tonen in welke mate de concernschuld een vennootschap aangaat, is het aan te raden (bij het aangaan van het concernkrediet) hierover afspraken te maken.

  • Fraude is van alle tijden. Was Rembrandt een faillissementsfraudeur?

    Fraude is van alle tijden. Was Rembrandt een faillissementsfraudeur?

    Faillissementsfraude nu

    Ieder jaar wordt er door faillissementsfraudeurs een bedrag van ongeveer EUR 1 miljard aan de  maatschappij onttrokken. Dit voortdurend fenomeen  benadeelt allereerst de gedupeerden, maar tast ook het vertrouwen in het handelsverkeer en in de daadkracht van het Ministerie van Veiligheid en Justitie aan. De civielrechtelijke mogelijkheden van een curator schieten tekort, zodat strafrechtelijke correcties noodzakelijk zijn. Ministers Jorritsma, Donner en Opstelten hebben van alles beloofd, maar de trieste realiteit is, dat de kans op vervolging door het Openbaar Ministerie bijzonder klein is en de uiteindelijke pakkans in feite nihil.

    • Faillissementsfraude toen

    Op 17 mei 1656 heeft Rembrandt van Rijn in aanwezigheid van de Weesmeesters Hendrick Spiegel en Jan van Waveren zijn huis aan de Sint Antoniebreestraat op naam laten zetten van zijn 15jarige zoon Titus. Nog geen twee maanden daarna deed hij aangifte van betalingsmoeilijkheden bij de Desolate Boedelkamer; een soort vrijwillig faillissement. Twee daartoe aangestelde commissarissen hebben alle bezittingen van Rembrandt geïnventariseerd, waarna beslag en tegeldemaking volgde. Daar zat het huis dus niet meer bij.

    Over de motieven van Rembrandt is veel te doen geweest. Vast staat, dat hij op grote voet leefde, niet aan zijn alimentatieverplichtingen voldeed en meer kunst kocht dan hij zich kon veroorloven.

    • Strafrecht

    In ons huidig wetboek van strafrecht bepaalt art. 341 a sub 1:
    “Als schuldig aan bedrieglijke bankbreuk wordt gestraft … hij die in staat van faillissement is verklaard, indien hij ter bedrieglijke verkorting van de rechten van zijn schuldeisers … enig goed aan de boedel onttrokken heeft…”

    Nu ons strafrecht een verbod bevat om een goed aan de boedel te onttrekken, en Rembrandt twee maanden voor hij zijn eigen faillissement aanvroeg zijn huis op naam van zijn zoon liet zetten, valt hij onder de strafbepaling.

    • Rembrandt

    De schilder van de Nachtwacht en trekpleister van ons mooie Rijksmuseum was een faillissementsfraudeur.

    Meer informatie:

    • De brieven van minister Van Opstelten van 21-11-2012 en 22-1-2013, kamerstuk II, 2011/12, 299111, nr 67
    • Stadsarchief Amsterdam: Titus krijgt het huis

    Frits Kemp

  • Vastgoed en faillissement: opzeggen of niet?

    Vastgoed en faillissement: opzeggen of niet?

    Een professionele verhuurder weet dat het onverstandig kan zijn, om aan een curator de huur op te zeggen. Dat heeft te maken met de vraag, of een opleveringsverplichting een boedelschuld is en dus bij voorrang door de curator moet worden betaald. Over deze kwestie is een nieuw arrest van de Hoge Raad verschenen en omdat er de komende drie jaar nog heel wat huurders failliet zullen gaan, geef ik een korte samenvatting.

    Als een huurder failliet gaat, kunnen zowel de curator als de verhuurder opzeggen met een termijn van drie maanden. De tot het einde van de opzegtermijn verschuldigde huur is een boedelschuld. Omdat een boedelschuld eerder moet worden betaald dan een faillissementschuld, is dat voordelig voor de verhuurder.
    Dat voordeeltje was welkom, want verhuurders komen er in een faillissement bekaaid vanaf. Om aan de gevolgen van de korte drie maanden termijn te ontkomen, zijn allerlei constructies bedacht. Een goed voorbeeld daarvan is de vooraf verstrekte bankgarantie die geldt voor een langere periode. De Hoge Raad heeft het gebruik daarvan ernstig beperkt.

    Een verhuurder mist echter niet alleen huurinkomsten, maar wordt vaak ook geconfronteerd met opleveringsperikelen. De kosten van reparatie, fysiek herstel en milieuverontreiniging kunnen immers flink oplopen. Deze kosten werden wel aangemerkt als boedelschuld, maar alleen als het de curator was die had opgezegd, dus niet als de verhuurder dat had gedaan. Daarom lieten curatoren soms de huurovereenkomst doorlopen om aan de hogere boedelschuld te ontkomen. In de praktijk leidde dat soms tot een soort wedstrijd: wie kan het langst zijn adem inhouden?
    Deze gang van zaken is ontstaan na het arrest Circle Plastics. Daar was in de gehuurde bedrijfsruimte van de failliet 5000 ton vervuild landbouwplastic. Dat plastic was een grondstof, die werd verwerkt tot schone korrels. Na het faillissement werd de productie gestaakt en moest het vervuilde plastic met inachtneming van milieuvoorschriften worden afgevoerd. De curator weigerde dat, zodat de verhuurder daartoe zelf moest overgaan. De verwijdering kostte ƒ 400.000,– en de Hoge Raad bepaalde dat sprake was van een boedelschuld:
    “Zoals de Hoge Raad heeft geoordeeld in zijn arrest van 28 september 1990, nr. 13976, NJ 1991, 305 en in zijn (…) arrest van 12 november 1993, moet een verplichting die is ontstaan als gevolg van een door de curator ten behoeve van de boedel verrichte rechtshandeling als boedelschuld worden aangemerkt. Dit wordt niet anders doordat de desbetreffende verplichting mede haar grond vindt in een al voor de faillietverklaring bestaande rechtsverhouding. Voor heroverweging van deze oordelen ziet de Hoge Raad geen aanleiding.”

    De Hoge Raad denkt daar nu anders over; hij is ‘om’. In het arrest van 19 april 2013 (te vinden als LJN nummer BY6108 onder rechtspraak.nl) komt de Hoge Raad wel tot een heroverweging. Vanaf nu geldt, dat als een curator een huurovereenkomst opzegt, de schadevergoedingsverplichting die ontstaat om het gehuurde bij het einde van de huur te herstellen, geen boedelschuld is. Daarbij wordt een nuancering aangebracht: de verhuurder mag van de curator wel verlangen dat tot de boedel behorende zaken uit het gehuurde worden verwijderd. Doet de curator dat niet, dan kan een boedelschuld ontstaan.

    Is de grens duidelijk te trekken? Nee. Maar de conclusie is wel, dat een verhuurder er nu verstandig aan doet om snel op te zeggen.

    Verhuurders gaan er met deze uitspraak niet op vooruit en zullen moeten zoeken naar andere methodes om hun belangen veilig te stellen.

  • Doorstarttip 2: “Cherry Picking” voor gevorderden

    Bij een doorstart wordt niet de failliete rechtspersoon in zijn geheel overgedragen; juist niet. Alleen die onderdelen die het overnemen waard zijn, worden overgedragen. U neemt alleen de activa over en niet de schulden. Die zware overnamefinanciering neemt u niet over. Hetzelfde geldt voor de dure huurovereenkomst die nog uit de tijd stamt dat er gevochten moest worden om vierkante meters.

    U kunt zelfs afspreken dat u alleen bepaalde activa, bepaalde activiteiten of bedrijfsonderdelen overneemt. Ordinair ‘cherry picking’ dus.

    Maar welke kersen neemt u uit de mand van de curator? De curator zal het liefste willen dat u het gehele bedrijf overneemt. Dus alle activa, activiteiten, werknemers, het huurcontract en de leaseovereenkomsten. Maar dit hoeft niet. Richt uw pijlen dus zo veel mogelijk op de onderdelen die u ook echt wilt hebben, of nodig hebt voor de voortzetting van het bedrijf.

    U kunt proberen af te spreken dat u alleen bepaalde activa overneemt, bijvoorbeeld alleen de courante voorraad en alleen de waardevolle werknemers. Op dit punt is een doorstart volledig vrij. Het is in wezen een kwestie van onderhandeling met de curator. Heeft de curator meerdere gegadigden, dan zal hij meer eisen kunnen stellen. Bent u de enige, dan geldt het omgekeerde.

    Het is daarbij belangrijk om zo volledig mogelijk te zijn. Let erop dat u zich niet alleen concentreert op de materiële activa maar ook op de immateriële activa. De curator zal een vergoeding voor goodwill verlangen. De hoogte daarvan is sterk afhankelijk van de onderneming. Maar ondanks het faillissement kan zeker sprake zijn van goodwill.

    Bij het kenbaar maken van u wensen bij de curator, denkt u dan ook aan:

    • De domeinnamen, website en content;
    • Intellectuele eigendomsrechten;
    • Handelsna(a)m(en);
    • Accounts voor sociale media zoals Twitter, Facebook;
    • Telefoonnummers, faxnummers, e-mailadressen.
    • Wachtwoorden en Inlognamen.

  • Huurder is failliet. Kan verhuurder altijd opzeggen?

    Huurder is failliet. Kan verhuurder altijd opzeggen?

    Als een huurder failliet gaat, kunnen de verhuurder en de curator van de huurder de huurovereenkomst tussentijds opzeggen.

    Zoals Derk van Geel in zijn blog van 5 april 2013 terecht aangaf, is het van belang dat de verhuurder bij het faillissement van de huurder nagaat of het juist wel of niet verstandig is om de huurovereenkomst zelf op te zeggen (https://www.actlegal-netherlands.com/verhuurder-laat-de-curator-opzeggen/). Onder bepaalde omstandigheden kan het voor de verhuurder juist nuttig zijn om de huurovereenkomst niet op te zeggen en af te wachten of de curator daartoe overgaat.

    De verhuurder is in principe vrij in zijn keuze om de huurovereenkomst al dan niet op te zeggen, maar hij mag de huurovereenkomst niet altijd opzeggen.

    Zo mag de verhuurder de huurovereenkomst niet opzeggen als dit naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is of als dit misbruik van recht oplevert.

    Stel dat de verhuurder de winkelruimte die de failliete huurder huurt aan een ander wil verhuren omdat hij een hogere huur kan krijgen. De verhuurder heeft er dan belang bij om zo snel mogelijk van de lopende huurovereenkomst af te komen, zodat hij een nieuwe huurovereenkomst kan sluiten. Als de curator een doorstart wil maken en een overnemende partij heeft gevonden, wil de curator waarschijnlijk niet dat de huurovereenkomst eindigt. Voor een overnemende partij is het namelijk essentieel dat hij de huurovereenkomst kan voortzetten. De curator zal de verhuurder dan vragen om hiermee in te stemmen. Doet de verhuurder dat niet (vrijwillig), dan kan de curator vorderen dat hij wordt gemachtigd om de overnemende partij (tegen de wil van de verhuurder) in de plaats te stellen van de huurder (indeplaatsstelling).

    Als er onder deze omstandigheden geen huurachterstand is of als de overnemende partij garant staat voor de betaling van de huurachterstand, kan de opzegging van de verhuurder naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zijn of misbruik van recht opleveren. De indeplaatsstelling kan dan toch worden toegewezen, ook al heeft de verhuurder opgezegd. Wel moet uiteraard aan alle wettelijke vereisten voor indeplaatsstelling worden voldaan (http://wetten.overheid.nl/BWBR0005290/Boek7/Titel4/Afdeling6/Artikel307/geldigheidsdatum_23-07-2012).

    Dus, verhuurder wees erop bedacht dat u niet altijd kunt opzeggen als de huurder failliet gaat.

    Jodit de Bruin