Categorie: Faillissementsrecht

  • Financieel in zwaar weer: het reddingsplan

    Een belangrijk deel van mijn praktijk bestaat uit het begeleiden en adviseren van ondernemers bij het zoeken naar een uitweg. De onderneming kan door allerlei omstandigheden in financieel zwaar weer zijn geraakt. De bank begint zich zorgen te maken. Soms is het krediet al opgezegd. Andere reorganisatiepogingen of herfinanciering is mislukt. Wat dan?

    Als er niets gebeurt lijkt een faillissement onafwendbaar. Maar game over is het zeker niet. Het doel is dan aan de ene kant om de onderneming de redden en aan de andere kant de ondernemer zelf te behoeden voor misstappen.

    Om hierin goed te adviseren is een belangrijke rol weggelegd voor de accountant. Deze is toch vaak de eerste adviseur en zit al lang dicht op de onderneming.

    Stappenplan en reddingsplan
    We gaan aan de slag. De eerste stap is om de onderneming financieel en juridisch in kaart te brengen. Op basis daarvan kunnen verschillende scenario’s worden bekeken die dan verder worden uitgewerkt. Ook wordt de ondernemer wegwijs gemaakt in de risico’s waarmee hij ineens te maken heeft.

    Vervolgens wordt bekeken of aan de voorwaarden van een bepaald scenario kan worden voldaan; waar liggen de beste kansen en waar de risico’s.

    Uiteindelijk wordt er één scenario (of wellicht twee, afhankelijk van de situatie) gekozen die in gang worden gezet. Dat kan impliceren eigen aangifte van faillissement met een doorstartplan. Maar de conclusie kan ook juist zijn dat faillissement te risicovol is; bijvoorbeeld wanneer in dat geval belangrijke contacten worden verloren.

    Succes
    Omdat niet alle omstandigheden zijn te controleren, is op voorhand niet vast te stellen of het reddingsplan zal slagen.

    Gedisciplineerd en zorgvuldig worden de verschillende stappen uitgetekend en uitgevoerd.

    Al met al is het een spannende periode. Niet alleen voor de onderneming maar ook voor ons. Dat maakt het werk erg leuk uitdagend. Uiteindelijk is de grootste beloning wanneer het reddingsplan succesvol was en de onderneming weer gezond is.

    Mission accomplished!

    Derk van Geel   is advocaat binnen de sectie Ondernemingsrecht van FORT. Hij is gespecialiseerd in faillissementsrecht en treedt vaak op als curator in faillissementen. Voor vragen is hij bereikbaar op 020 – 664 5111 of via mail.

  • Verdwijnt woonkostenbijdrage gemeente Amsterdam in faillissementsboedel?

    Soms heeft een vergissing grote gevolgen. Zo maakte gemeente Amsterdam onlangs een kapitale fout. Door het verkeerd plaatsen van de komma werd het honderdvoudige aan woonkostenbijdragen uitgekeerd. De gemeente wilde natuurlijk haar geld terug. Direct werd een grootscheepse operatie opgezet om de ten onrechte uitgekeerde EUR 188 miljoen terug te halen. Het overgrote deel van het geld staat inmiddels weer op de rekening van de gemeente, maar zij moet nog altijd EUR 2,4 miljoen terugkrijgen.

    Het is niet ondenkbaar dat een deel van de ontvangers in staat van faillissement verkeert. In deze bijdrage stel ik de vraag of een curator in een faillissement gehouden is de uitkering aan gemeente Amsterdam te retourneren.

    Uitgangspunt bij onverschuldigde betaling aan een failliete boedel
    Het uitgangspunt voor onverschuldigde betaling na datum faillissement is dat een onverschuldigd betaalde geldsom in de faillissementsboedel valt. De vordering tot ongedaanmaking kwalificeert dan als een concurrente boedelvordering en wordt volgens de wet gelijkgesteld aan alle andere in het faillissement opkomende boedelvorderingen waaraan geen voorrang is toegekend. Resultaat is dat hoger gerangschikte boedelschuldeisers, zoals bijvoorbeeld de curator en het UWV, voorgaan.

    In sommige gevallen acht de Hoge Raad dit onbillijk. De Hoge Raad heeft op het uitgangspunt een nuancering aangebracht. Wanneer iemand onverschuldigd betaalt aan een gefailleerde zonder dat tussen hen een rechtsverhouding bestaat of heeft bestaan, geldt dat de curator op grond van ongerechtvaardigde verrijking verplicht is de betaler zo spoedig mogelijk het bedrag te voldoen waarmee de boedel is verrijkt. De vordering tot ongedaanmaking krijgt de status van een hoogpreferente boedelvordering, waarbij afwikkeling van het faillissement niet hoeft te worden afgewacht en wordt voorbijgegaan aan aanspraken van andere boedelschuldeisers.

    Is de curator verplicht de woonkostenbijdrage terug te betalen?
    In beginsel is de curator gehouden het door de boedel ontvangen en onverschuldigd betaalde meteen terug te betalen, maar deze hoofdregel geldt volgens vaste rechtspraak niet in het geval waarin tussen gefailleerde en degene die aan hem betaalde een rechtsverhouding bestaat of heeft bestaan die tot betaling aanleiding gaf.

    In de situatie van gemeente Amsterdam en de betrokken gezinnen bestaat die rechtsverhouding wel degelijk. De betreffende inwoners van de gemeente ontvangen maandelijks van de gemeente een woonkostensubsidie. Deze bestaande rechtsverhouding gaf aanleiding tot het uitkeren van een woonkostenbijdrage. De uitzonderingssituatie, zoals door de Hoge Raad geformuleerd, vindt hier geen toepassing, waardoor moet worden terugvallen op het uitgangspunt.

    Wat zijn de gevolgen voor de vordering tot ongedaanmaking?
    Nu in dit geval de hoofdregel van toepassing is, verwordt de vordering tot ongedaanmaking tot een concurrente boedelvordering in het faillissement. Een boedelschuld levert weliswaar een directe aanspraak op de curator op, maar als bij de afwikkeling van het faillissement blijkt dat de boedel niet toereikend is om alle boedelvorderingen te voldoen, zal gemeente Amsterdam mogelijk slechts een deel van de bijdrage terugontvangen. Daarnaast kan (gedeeltelijke) terugbetaling pas plaatsvinden wanneer duidelijk is dat alle boedelschuldeisers kunnen worden voldaan. En daar kan geruime tijd overheen gaan. Pas na volledige afwikkeling van het faillissement zal de gemeente het restant van haar vordering tot ongedaanmaking kunnen verhalen op de ontvanger. Dit verkleint de kans dat gemeente Amsterdam daadwerkelijk al haar geld zal terugontvangen aanzienlijk.

    Bob Heijne  is advocaat binnen de sectie Insolventierecht van FORT. Voor vragen is hij bereikbaar op 020 – 664 5111 of via mail.

  • Vakantiedagen in faillissement

    Na het uitspreken van een faillissement heeft een werknemer doorgaans vorderingen uit hoofde van loon, pensioen en soms onkostenvergoeding. De omvang en preferentie van de werknemersvorderingen dienen door de curator te worden vastgesteld. Er wordt een onderscheid gemaakt tussen boedelschulden, preferente en concurrente faillissementsschulden. Vanaf de dag van faillietverklaring is het loon een boedelschuld. De Hoge Raad heeft bepaald dat de geldelijke uitkering die in de plaats van het recht op vakantiedagen komt, ook onder dit loonbegrip valt. Daarmee is deze aanspraak een boedelschuld (1).

    Recent heeft de Hoge Raad een arrest gewezen waarin zij nieuwe criteria voor het ontstaan van boedelschulden heeft aangelegd (2). Deze nieuwe kijk op de boedelschuldenproblematiek levert in ieder geval op dat een aantal curatoren en ook wetenschappers de verschillende boedelvorderingen langs de vernieuwde meetlat leggen. Zo ook de boedelvordering tot vergoeding van niet-genoten vakantiedagen van de door de curator ontslagen werknemers.

    Het is de taak van de curator -boven de partijen staand- aan de hand van de Faillissementswet en andere wettelijke regelingen het verkeer tussen de belanghebbenden te regelen. Bij die taak hoort ook de beoordeling en kwalificatie van de ingediende vorderingen. Het is veel curatoren eigen om de vorderingen te willen beperken. Daarbij hoort kennelijk ook de neiging om de (voor)rang van ingediende vorderingen te minimaliseren.

    Artikel 40 Fw bepaalt dat het loon vanaf faillietverklaring een boedelschuld is. In het verleden zijn veelvuldig procedures gevoerd over de vraag of de aanspraak op een uitkering in geld voor de niet genoten vakantiedagen als loon moet worden aangemerkt (3). Bij herhaling heeft de Hoge Raad bepaalt dat deze vakantiedagenaanspraak gewoon als loon in de zin van artikel 7:625 BW dient te worden aangemerkt . De aanspraak valt rechtstreeks onder artikel 40 Fw en is door wetsduiding als boedelschuld te kwalificeren. Daarbij wordt er geen onderscheid tussen voor of na faillietverklaring opgebouwde vakantieaanspraken gemaakt.

    De aanspraak is niet gegrond op de toedoenleer maar op de interpretatie van het wettelijk loonbegrip van art. 40 Fw.

    Als gezegd; in het nieuwe arrest Koot Beheer/Tideman worden nieuwe criteria aangelegd voor de beoordeling van de vraag welke vorderingen een boedelschuld opleveren. Dit arrest heeft geen wijziging opgeleverd met betrekking tot de kwalificatie van de vordering van niet genoten vakantiedagen. Een curator zou deze vordering, als vanouds, moeten noteren als boedelvordering.

    1. HR 3 december 1999, NJ 2000/53 (LISV-Wilderink q.q.)
    2. HR 19 april 2013, NJ 2013/291 (Koot Beheer B.V./Tideman q.q.)
    3. HR 6 maart 1998, NJ 1998/527

    Bob Heijne is de schrijver van dit blog
    Bob Heijne is advocaat bij de sectie Faillissementsrecht. Hij is sinds 2013 werkzaam bij FORT. Daarvoor werkte hij zes jaar bij de rechtbank Rotterdam, laatstelijk bij het Team Insolventie.

     

  • Noodfinanciering minder snel paulianeus

    Het komt vaak voor dat bedrijven in moeilijkheden aankloppen bij een financier, zoals een bank om een aanvullende financiering te krijgen zodat zij een moeilijke periode kunnen overbruggen. De financier zal dan altijd zekerheden vragen zoals pandrechten op bedrijfsactiva. Waar mogelijk wordt het zekerhedenpakket van de bank dus uitgebreid vanwege de aanvullende financiering.

    Wanneer geen sprake is van een faillissement, levert deze gang van zaken geen problemen op. Maar, niet zelden gaat het alsnog mis en gaat het bedrijf alsnog failliet.

    Als het wel misgaat
    De curator en de crediteuren zijn dan misschien wel slechter af: zij zien zich geconfronteerd met een situatie waarbij niet maar een deel maar alle activa zijn verpand aan de bank. Dit is namelijk gebeurd in het kader van de noodfinanciering. De opbrengst van de activa zal dan vrijwel geheel naar de financier gaan en niet naar de overige crediteuren. Bovendien is dit allemaal gebeurd in de periode kort voor het faillissement.

    Onder omstandigheden kan het vestigen van die aanvullende zekerheden voor een nieuwe lening onrechtmatig ofwel ‘paulianeus’ zijn. De faillissementswet stelt de curator in staat om bepaalde rechtshandelingen te vernietigen als deze onverplicht zijn gebeurd, de schuldeisers zijn benadeeld en de beide partijen hadden behoren te weten dat die benadeling zou volgen. Bovendien wordt de curator enorm geholpen in zijn bewijspositie wanneer sprake is van een geval als bedoeld in artikel 43 van de faillissementswet (Fw).

    Daarin staan verschillende situaties vermeld die door de wetgever als ‘verdacht’ zijn aangemerkt. Is van zo’n situatie sprake dat geldt het vermoeden dat er sprake is van benadeling en van wetenschap daarvan bij beide partijen. Zoals gezegd levert dit de curator een aanzienlijk gemakkelijkere positie op.

    Oordeel Hoge Raad
    Er werd veel gediscussieerd of de hierboven beschreven situatie (het vestigen van extra zekerheden voor nieuw krediet) nu wel of niet onder artikel 43 Fw viel. Onlangs heeft de Hoge Raad beoordeeld dat dit niet het geval is.

    Dat maakt het voor de curator moeilijker zo’n constructie aan te tasten en stelt partijen in staat met minder risico’s een noodlening te verstrekken.

    Derk van Geel  advocaat binnen de sectie Ondernemingsrecht van FORT. Hij is gespecialiseerd in faillissementsrecht en treedt vaak op als curator in faillissementen. Voor vragen is hij bereikbaar op 020 – 664 5111 of via mail.

     

  • Fiscale tips: (3) Betalingsonmacht melden

    Als ondernemer, bent u verplicht om per maand of per kwartaal belasting en premies aan te geven bij de Belastingdienst. De aangegeven belasting en premie moet vervolgens worden afgedragen. Indien uw onderneming in financiële problemen raakt, kan het zijn dat er onvoldoende geld is om de belasting of premies te voldoen. In dat geval moet u betalingsonmacht melden.

    De melding betalingsonmacht moet “onverwijld” worden gedaan. Praktisch gezien moet de melding plaatsvinden binnen twee weken nadat de aangegeven belasting of premie had moeten worden betaald. Nadat de Belastingdienst uw melding ontvangt, beoordeelt zij deze op juistheid. Pas als de Belastingdienst u dit bevestigt, is de betalingsonmacht rechtsgeldig geregistreerd.

    Geldigheid melding betalingsonmacht

    De melding die u maakt, ziet op belasting of premies over een bepaald tijdvak. De kans bestaat dat de betalingsproblemen langer duren dan dit tijdvak, zodat u ook in de volgende tijdvakken niet kunt betalen. De melding betalingsonmacht blijft daarom geldig zolang u niet kunt betalen of totdat de Belastingdienst u laat weten dat zij van mening is dat er geen betalingsonmacht meer is. Mocht u tussentijds een (deel)betaling verrichten, dan gaat de Belastingdienst ervan uit dat u weer kunt betalen en vervalt de gemelde onmacht. Als u vervolgens opnieuw niet kunt betalen, dan moet u dus weer betalingsonmacht melden.

    Gevolgen melding betalingsonmacht

    Het gevolg van een tijdige melding is niet dat u geen aangifte meer hoeft te doen of dat de belasting niet meer verschuldigd is. Melding betalingsonmacht leidt zelfs niet tot uitstel van betaling. Indien u kwijtschelding of uitstel wil, dan moet u daar een apart verzoek voor indienen. Van uw aangifteplicht kunt u nooit worden ontslagen; blijft u dus vooral op tijd aangifte doen om naheffingen en boetes te voorkomen.

    Het belangrijkste gevolg van rechtsgeldige melding van betalingsonmacht is dat u, als bestuurder, minder makkelijk aansprakelijk kunt worden gesteld door de fiscus. Zie daarover tip 4 die binnenkort verschijnt.

    Melding betalingsonmacht

    U kunt betalingsonmacht melden via een formulier op de website van de Belastingdienst.

  • Bestuurders, deponeer!

    Het lijkt zoiets kleins, maar het kan grote gevolgen hebben: het niet (tijdig) deponeren van de jaarrekeningen bij het Handelsregister. In veel faillissementen wordt nog altijd geconstateerd dat dit speelt. Bestuurders denken mijns inziens te lichtvaardig over de publicatieplicht.

    De wet is op dit punt keihard: is een jaarrekening binnen drie jaren voor het faillissement niet (tijdig) gedeponeerd – dat betekent niet binnen dertien maanden na afloop van het boekjaar – dan staat vast dat sprake is van kennelijk onbehoorlijk bestuur. Tevens wordt vermoed dat het faillissement in belangrijke mate door onbehoorlijk bestuur is veroorzaakt.

    3-0 achter
    Het bestuur krijgt dan de kans om aan te tonen dat andere oorzaken dan behoorlijk bestuur het faillissement hebben veroorzaakt. Lukt dat, dan ontspringt hij alsnog de dans. Dit is niet eenvoudig; hoe dan ook staat het bestuur met 3-0 achter. Lukt dit niet, dan is het bestuur aansprakelijk voor het gehele tekort in het faillissement.

    Langere termijnoverschrijding, hogere eisen
    Deze gevolgen blijven achterwege wanneer sprake is van een ‘onbelangrijk verzuim’. Daarbij moet worden gedacht aan bijvoorbeeld een geringe termijnoverschrijding van slechts enkele dagen terwijl voor deze overschrijding een goede reden bestaat. Naarmate de termijnoverschrijding langer wordt, worden er hogere eisen gesteld aan de redenen die tot de overschrijding hebben geleid. Op 1 november 2013 heeft de Hoge Raad dat nog bevestigd.

    Aantredende bestuurder
    In deze uitspraak van de Hoge Raad kwam verder naar voren dat ook een bestuurder die slechts enkele weken in functie was gedurende de periode van de overtreding, te maken heeft met de gevolgen daarvan. Het feit dat hij pas enkele weken is aangetreden, kwalificeert niet als een ‘onbelangrijk verzuim’.

    Als nieuw aantredende bestuurder is het daarom raadzaam te onderzoeken of er een gebrek bestaat bij de deponering van de jaarrekeningen.

    Derk van Geel is advocaat binnen de sectie Ondernemingsrecht van FORT. Hij is gespecialiseerd in faillissementsrecht en treedt vaak op als curator in faillissementen. Voor vragen is hij bereikbaar op 020 – 664 5111 of via mail.

  • Contractsoverneming bij doorstart

    Onderdeel van een doorstart is vaak dat contracten worden overgenomen. Dat kunnen contracten zijn met bijvoorbeeld leveranciers of klanten, maar ook duurovereenkomsten zoals leasecontracten. De wet staat toe dat contracten overgaan op een derde. Daar zitten wel voorwaarden en beperkingen aan. Het is belangrijk om deze voor ogen te houden.

    Akte
    De wet eist voor een geldige contractsoverneming een akte tussen de overdragende partij en de overnemende partij; bij een doorstart zijn dat de curator en de koper. Aangezien een doorstart sowieso in een akte zal worden vastgelegd, is al gauw aan dit vereiste voldaan.

    Medewerking derde
    Daarnaast heeft contractsoverneming pas effect wanneer de derde (ofwel: de wederpartij) medewerking aan de contractsoverneming heeft verleend. De wetgever heeft de wederpartij daarmee willen beschermen. De wederpartij is vrij om wel of niet akkoord te gaan met de contractsoverneming; hij kan daartoe niet worden gedwongen.

    Aan de medewerking zijn geen vormvereisten gebonden. Dat betekent dat de medewerking zowel schriftelijk als mondeling als stilzwijgend kan worden gegeven. De Hoge Raad heeft bovendien bepaald dat de medewerking ook kan worden afgeleid uit gedragingen van de wederpartij. Als de overnemende partij bijvoorbeeld het contract met een klant overneemt, deze klant daarvan vervolgens op de hoogte stelt en dan op verzoek van die klant werkzaamheden verricht, kan daaruit worden afgeleid dat de klant akkoord is met de contractsoverneming.

    Afwijkende afspraken
    Als de contractsoverneming slaagt, gaan in principe alle rechten en verplichtingen over. Partijen kunnen over bijkomstige of reeds opeisbare rechten echter afwijkende afspraken maken. In sommige gevallen kan dat zinvol zijn. Belangrijk is daarom de gehele rechtsverhouding die wordt beoogd over te nemen, eerst goed tegen het licht te houden.

    Derk van Geel is advocaat binnen de sectie Ondernemingsrecht van FORT. Hij is gespecialiseerd in faillissementsrecht en treedt vaak op als curator in faillissementen. Voor vragen is hij bereikbaar op 020 – 664 5111 of via mail.

  • Fiscale tips: (2) fiscale eenheid omzetbelasting en faillissement

    Als uw onderneming financieel, organisatorisch en economisch verweven is met een of meer andere ondernemingen, dan kunt u een fiscale eenheid voor omzetbelasting (BTW) vormen. Belangrijke voordelen zijn dat onderling geen BTW hoeft worden gerekend zodat de BTW niet op de liquiditeit drukt en dat kan worden volstaan met één OB-aangifte namens de hele fiscale eenheid.

    Maar wat gebeurt er als één van de ondernemingen uit de fiscale eenheid in een faillissement terechtkomt? In dat geval wordt de fiscale eenheid ten aanzien van die failliet automatisch verbroken. U hoeft hiervoor niets te doen. Voor zover er meer ondernemingen verbonden waren in de fiscale eenheid, blijft de fiscale eenheid gewoon bestaan voor de niet-failliete ondernemingen.

    Voor schulden die zijn ontstaan tijdens de looptijd van de fiscale eenheid, is de fiscale eenheid aansprakelijk. Dat geldt ook voor naheffingsaanslagen en boetes die worden opgelegd na het verbreken van de fiscale eenheid, maar die zien op de periode van daarvoor.

    Omdat de fiscale eenheid zelf geen vermogen heeft, komt dit er praktisch op neer dat alle ondernemingen die onderdeel uitmaakten van de fiscale eenheid hoofdelijk verbonden zijn. De Belastingdienst mag dan zelf kiezen bij wie zij de fiscale schuld invordert. Dat kan ertoe leiden dat een onderneming wordt aangesproken voor schulden die feitelijk zijn veroorzaakt door de failliete onderneming. Als de niet-failliete onderneming de schuld voldoet, heeft zij een regresvordering op de failliet. Die vordering heeft hetzelfde voorrecht (preferentie) als de vordering van de Belastingdienst had, maar kan alleen geldend worden gemaakt door indiening in het faillissement.

    Na het verbreken van de fiscale eenheid is elke onderneming weer zelf aansprakelijk voor zijn BTW. Als de fiscale eenheid uit meer dan twee ondernemingen bestond, blijft die voortduren voor de ondernemingen die niet failliet zijn gegaan. Voor de schulden van deze ondernemingen is dan gewoon nog de fiscale eenheid aansprakelijk.

    Neem voor meer informatie over dit onderwerp contact op met Duco van Dongen. Duco van Dongen werkt sinds mei 2014 als advocaat bij FORT binnen de sectie Faillissementsrecht.

     

  • Tips voor werknemers (3) misbruik faillissementsaanvraag

    Tips voor werknemers (3) misbruik faillissementsaanvraag

    Hebt u het idee dat uw werkgever enkel het faillissement heeft aangevraagd om van het personeel af te komen? Wat zijn uw mogelijkheden?

    Werknemers ontslaan kost geld, veel geld vaak. Werkgevers in Nederland hebben het momenteel economisch zwaar. Met regelmaat besluiten bedrijven – vaak genoodzaakt door allerlei omstandigheden – in plaats van de werknemers een ontslagvergoeding aan te bieden bij bijvoorbeeld een reorganisatie, het bedrijf failliet te laten gaan, om nadien in een afgeslankte vorm verder te gaan. In deze blog wordt de mogelijkheid besproken om hier als gedupeerde werknemer iets aan te kunnen doen.

    Tijdens faillissement kan de curator de arbeidsovereenkomsten opzeggen zonder toestemming van het UWV en zonder een ontbindingsprocedure bij de rechter te volgen. Ook kunnen zieke en zwangere werknemers worden ontslagen, omdat bepaalde arbeidsrechtelijke regelgeving geen werking heeft binnen faillissement. Voor het ontslag is overigens wel de toestemming van de rechter-commissaris vereist. Ten aanzien van het ontslag door de curator kan de werknemer in beginsel geen ontslagvergoeding vorderen.

    Indien het idee bestaat dat de werkgever het faillissement alleen heeft aangevraagd om op goedkope wijze van de werknemers af te komen, kunnen werknemers op die grond binnen acht dagen na de uitspraak verzet doen tegen het faillissementsvonnis (art. 10 Fw) en vernietiging van het faillissement vorderen. Het spreekt voor zich dat een dergelijk verzoek goed moet worden onderbouwd.

    Wordt het faillissement met succes vernietigd wegens misbruik, dan zal de arbeidsovereenkomst na ontslag door de curator worden beheerst door de gewone regels van arbeidsrecht. Het ontslag blijft wel van kracht. Dat betekent kort samengevat dat de werknemer een deel van zijn arbeidsrechtelijke bescherming terugkrijgt. Zo kunnen werknemers ervoor kiezen schadevergoeding van de (ex)werkgever te eisen wegens onregelmatige opzegging of een beroep te doen op kennelijk onredelijk ontslag.

    Belangrijk om te vermelden is echter wel dat een rechter niet snel geneigd is om misbruik van een faillissementsaanvraag aan te nemen. Er dient echt evident sprake te zijn van misbruik van de mogelijkheid faillissement aan te vragen. Een belangrijke indicator voor een dergelijk misbruik kan bestaan uit het feit dat de werkgever heeft geprobeerd om door middel van een ontbindingsverzoek het aantal werknemers te verminderen.

    Leest u ook onze andere blogs met tips:
    Blog 1. Tips voor werknemers 1: is uw werkgever failliet verklaard en hebt u nog loon tegoed mogelijk kunt u een-beroep doen op de loongarantieregeling van het uwv.
    Blog 2. Tips voor werknemers 2 : ontslag tijdens faillissement

    Auteurs: Dagmar Meijers- Ploegmakers en Wies Janssen-van Kesteren

    Neem voor meer informatie over dit onderwerp contact op met Bob Heijne. Bob Heijne is sinds 2013 werkzaam bij FORT als advocaat bij de sectie Faillissementsrecht.

     

  • Verpanding van toekomstige vorderingen

    Op 19 februari 2013 heeft het gerechtshof Amsterdam (LJN BZ5605) een arrest gewezen over de verpanding van toekomstige vorderingen.

    Op grond van art. 3:239 lid 1 BW kan een pandrecht op een vordering worden gevestigd indien de vordering op het tijdstip van de vestiging van het pandrecht reeds bestaat of rechtstreeks zal worden verkregen uit een op dat tijdstip reeds bestaande rechtsverhouding.

    In een arrest van het gerechtshof Amsterdam speelde de vraag of een vordering voortvloeiende uit een overeenkomst nog steeds was verpand aan de bank nadat de oorspronkelijke overeenkomst drastisch was gewijzigd.

    Bij afweging van de feiten en omstandigheden komt het hof in deze uitspraak tot het oordeel dat indien hetgeen later nader is overeengekomen een zodanige wijziging heeft gebracht in het karakter van de rechtsverhouding tussen de partijen, er vanaf de wijziging sprake is van een andere rechtsverhouding in de zin van art. 3:239 lid 1 BW dan voordien.

    Het hof wijst op de parlementaire geschiedenis bij art. 3:239 BW. De begrenzing van de mogelijkheid van het stil verpanden van toekomstige vorderingen is ingevoerd omdat een ruimere mogelijkheid ten koste zou gaan van de gewone schuldeisers, aan wie slechts het middel van derdenbeslag ter beschikking staat.

     

    Bob Heijne