Categorie: Arbeidsrecht

  • Wetsvoorstel Wet arbeidsmarkt in balans (WAB): versoepeling van het ontslagrecht?

    Wetsvoorstel Wet arbeidsmarkt in balans (WAB): versoepeling van het ontslagrecht?

    Het kabinet wil het voor werkgevers aantrekkelijker maken om mensen in vaste dienst te nemen. Daarom presenteerde Minister Koolmees van Sociale Zaken en Werkgelegenheid op 9 april 2018 het concept wetsvoorstel ‘Wet arbeidsmarkt in balans’ (WAB), dat in internetconsultatie is gegaan. Burgers, bedrijven en maatschappelijke organisaties konden tot 7 mei 2018 op het wetsvoorstel reageren. De minister wil het wetsvoorstel nog voor de zomer naar de Raad van State sturen en daarna naar de Tweede Kamer.

    Een van de belangrijkste maatregelen die voortvloeit uit het wetsvoorstel is een nieuwe grond voor ontslag. Daarmee wil de minister het ontslagrecht flexibeler maken, zodat een vast contract aantrekkelijker wordt voor werkgevers.

    Gronden voor ontslag

    Als een werkgever een arbeidsovereenkomst met een werknemer wil beëindigen, moet sprake zijn van een redelijke grond. In de huidige wet zijn op dit moment in totaal acht redelijke gronden (ontslaggronden) opgesomd:

    a. Bedrijfseconomische redenen
    b. Langdurige arbeidsongeschiktheid
    c. Frequent ziekteverzuim
    d. Disfunctioneren
    e. Verwijtbaar handelen of nalaten
    f. Werkweigering wegens gewetensbezwaar
    g. Verstoorde arbeidsverhouding
    h. Andere omstandigheden (restgrond)

    De werkgever moet beschikken over een ‘voldragen’ ontslaggrond. Dat betekent dat op dit moment moet worden voldaan aan alle eisen die de wet aan die ontslaggrond stelt. Ontslaggronden die ieder voor zich onvoldoende zijn, mogen nu niet worden samengeteld. Met andere woorden: een combinatie van meerdere onvoldragen ontslaggronden kan niet leiden tot een ontslag.

    Met het wetsvoorstel komt daar verandering in. In aanvulling op de bestaande ontslaggronden wordt namelijk een nieuwe ontslaggrond (i) toegevoegd: de zogenaamde cumulatiegrond.

    Cumulatiegrond

    De cumulatiegrond houdt in dat ook ontslag kan volgen als sprake is van een combinatie van twee of meer ‘niet voldragen’ ontslaggronden zoals bedoeld onder c tot en met h (de persoonlijke ontslaggronden). De combinatie van ontslaggronden moet zodanig zijn dat van de werkgever in redelijkheid niet gevergd kan worden de arbeidsovereenkomst in stand te laten. Of daarvan sprake is, is ter beoordeling van de rechter.

    De cumulatiegrond kan niet worden gebruikt bij een ontslag vanwege bedrijfseconomische redenen (a-grond) of langdurige arbeidsongeschiktheid (b-grond). Een situatie waarin wel een beroep kan worden gedaan op de cumulatiegrond is wanneer er bijvoorbeeld deels sprake is van disfunctioneren (d-grond) en deels van een verstoorde arbeidsverhouding (g-grond), maar het dossier in beide gevallen niet volledig voldoet aan de eisen die de wet daaraan stelt. De gronden op zichzelf leveren geen voldragen ontslaggrond op, maar de combinatie van gronden kan er toch toe leiden dat de arbeidsovereenkomst door de rechter wordt ontbonden.

    Extra vergoeding

    Als de rechter een arbeidsovereenkomst ontbindt op basis van de cumulatiegrond, kan hij de werknemer een extra vergoeding toekennen. Deze vergoeding komt bovenop de transitievergoeding en bedraagt maximaal 50% van de transitievergoeding. Dat betekent dat een werknemer in geval van een cumulatiegrond recht heeft op maximaal 1,5 keer de transitievergoeding. De rechter zal de exacte hoogte van de vergoeding bepalen aan de hand van de mate waarin door de werkgever aan de aangevoerde ontslaggronden wordt voldaan. Hoe beter het dossier op orde is, hoe lager de vergoeding dus zal uitvallen.

    Gevolgen

    Als het aan de minister ligt, wordt ontslag met toepassing van de cumulatiegrond mogelijk per 1 januari 2020. Het wetsvoorstel moet dan uiteraard wel eerst door de Tweede Kamer en Eerste Kamer worden aangenomen. Gedurende het proces kunnen er uiteraard ook nog wijzigingen optreden.

    Als de plannen ongewijzigd doorgaan, lijkt een werkgever met de invoering van de cumulatiegrond meer ruimte te krijgen bij ontslag. Ook bij een onvolledig dossier kan de rechter de arbeidsovereenkomst ontbinden, namelijk als sprake is van een combinatie van twee of meer gronden. Dat draagt mijns inziens bij aan de flexibiliteit van het ontslagrecht. Daar staat dan wel tegenover dat de werkgever in geval van een cumulatiegrond mogelijk een hogere ontslagvergoeding zal moeten betalen aan de werknemer.

    Mocht u vragen hebben over het wetsvoorstel Wet arbeidsmarkt in balans of het ontslagrecht in algemene zin? Neem dan (vrijblijvend) contact op met Stéfanie van Creij, advocaat arbeidsrecht bij FORT.

    Op dinsdag 11 september a.s. en op donderdag 11 oktober a.s. organiseert FORT een interactief seminar over het wetsvoorstel Wet arbeidsmarkt in balans.

  • Onbereikbare zieke werknemer: reden voor ontslag?

    Onbereikbare zieke werknemer: reden voor ontslag?

    Onlangs boog de Rechtbank Noord-Nederland zich over het ontslag van een zieke werknemer, die in strijd handelde met zijn re-integratieverplichtingen. De werknemer was na zijn ziekmelding onbereikbaar voor zijn werkgever en de arbodienst. De werkgever verzocht daarom de kantonrechter de arbeidsovereenkomst te ontbinden vanwege (ernstig) verwijtbaar handelen van de werknemer.

    Feiten en omstandigheden

    De betreffende werknemer was ruim 11 jaar in dienst van de werkgever. Na zijn ziekmelding oordeelde de bedrijfsarts onder meer dat sprake was van een arbeidsconflict. Hij adviseerde de werkgever en werknemer om met elkaar in gesprek te gaan, al dan niet in het bijzijn van een mediator.

    De werknemer was vervolgens (telefonisch) onbereikbaar voor de werkgever en reageerde niet op voicemailberichten, e-mailberichten en een brief van de arbodienst. De werkgever verzocht de werknemer daarom per brief binnen twee dagen contact op te nemen met de arbodienst voor het inplannen van een gesprek met de mediator. De werkgever waarschuwde de werknemer dat als hij daaraan geen gehoor zou geven, zijn loon zou worden opgeschort.

    Omdat de werknemer geen contact opnam, liet de werkgever per brief weten dat zijn loon zou worden opgeschort. Daarnaast werd de werknemer opnieuw verzocht contact op te nemen met de arbodienst. De werkgever waarschuwde de werknemer dat als hij daaraan geen gehoor zou geven, zijn loonbetaling zou worden stopgezet en de kantonrechter zou worden verzocht de arbeidsovereenkomst te ontbinden.

    De werknemer nam wederom geen contact op en verscheen ook niet op het spreekuur bij de bedrijfsarts. De werkgever zette daarop zijn loon stop en vroeg een deskundigenoordeel aan bij het UWV over de re-integratie inspanningen van de werknemer. Omdat ook het UWV geen contact kreeg met de werknemer, kon geen deskundigenoordeel worden gegeven.

    Ontbindingsprocedure

    De werkgever verzocht vervolgens de kantonrechter de arbeidsovereenkomst te ontbinden op grond van (ernstig) verwijtbaar handelen of nalaten van de werknemer. Volgens de werkgever was de werknemer zijn re-integratieverplichtingen, zonder deugdelijke grond en ondanks diverse schriftelijke aanmaningen en loonmaatregelen, niet nagekomen. De werkgever verzocht de kantonrechter bovendien geen rekening te houden met de opzegtermijn en de werknemer geen transitievergoeding toe te kennen.

    De kantonrechter oordeelde dat het niet naleven van de re-integratieverplichtingen door de werknemer kan leiden tot een ontbinding van de arbeidsovereenkomst, maar dat de werkgever in dat geval wel aan twee voorwaarden moet hebben voldaan:

    1) Hij moet de werknemer schriftelijk hebben aangespoord om zijn re-integratieverplichtingen na te komen, en om die reden de loonbetaling hebben gestaakt;
    én
    2) Hij moet beschikken over een deskundigenverklaring van het UWV, tenzij dat in redelijkheid niet van hem kan worden gevergd.
    In dat geval staat het opzegverbod tijdens ziekte niet aan de ontbinding van de arbeidsovereenkomst in de weg.

    Volgens de kantonrechter was in deze zaak aan de twee voorwaarden voldaan. De werkgever heeft de werknemer meerdere keren (schriftelijk) aangespoord tot nakoming van zijn re-integratieverplichtingen en heeft tot twee keer toe een loonsanctie toegepast (eerst opschorting, vervolgens stopzetting). De werkgever beschikte weliswaar niet over een deskundigenoordeel, maar de oorzaak daarvan was gelegen in het feit dat de deskundige van het UWV geen contact kreeg met de werknemer. Gelet daarop kon in redelijkheid niet van de werkgever worden gevergd een dergelijke verklaring over te leggen.

    Volgens de kantonrechter was de werknemer zijn re-integratieverplichtingen bij herhaling niet nagekomen, door vanaf zijn ziekmelding onbereikbaar te zijn voor de werkgever en voor de arbodienst. De werkgever heeft de werknemer daar meerdere waarschuwingen voor gegeven,  loonsancties opgelegd en gewaarschuwd voor ontslag, maar dat heeft geen effect gehad. Dat de werknemer een goede reden had om niet mee te werken aan zijn re-integratie, is niet gebleken.

    De kantonrechter achtte het gedrag van de werknemer zodanig laakbaar dat dit kwalificeert als ernstig verwijtbaar. De kantonrechter ontbond de arbeidsovereenkomst daarom per direct, zonder rekening te houden met de opzegtermijn en zonder toekenning van een transitievergoeding aan de werknemer.

    Conclusie

    De uitspraak van de Rechtbank Noord-Nederland laat zien dat een schending van de re-integratieverplichtingen door een zieke werknemer wel degelijk tot ontslag kan leiden, ondanks het opzegverbod bij ziekte. Wel is het van belang dat je als werkgever de werknemer eerst schriftelijk aanspoort om de re-integratieverplichtingen na te komen. Geeft een werknemer daar geen gehoor aan, dan dien je als werkgever het loon van de werknemer te staken (door middel van een loonopschorting/loonstop). Met een deskundigenoordeel van het UWV in de hand (of niet indien dat onmogelijk is), kan vervolgens de kantonrechter worden verzocht de arbeidsovereenkomst met de zieke werknemer (per direct) te ontbinden.

    Mocht u vragen hebben over een zieke werknemer, re-integratieverplichtingen, loonsancties of ontslag? Neem dan (vrijblijvend) contact op met Stéfanie van Creij, advocaat arbeidsrecht bij FORT.

  • De geldigheid van een concurrentiebeding

    De geldigheid van een concurrentiebeding

    In veel arbeidsovereenkomsten is een concurrentiebeding opgenomen. Een concurrentiebeding beperkt de werknemer in zijn vrijheid om na het einde van de arbeidsovereenkomst bij een andere werkgever of als zelfstandige werkzaam te zijn. Daarmee vormt het concurrentiebeding een inbreuk op het grondwettelijk erkende belang van een werknemer bij een vrije arbeidskeuze. Om de werknemer te beschermen zijn voorwaarden aan de geldigheid van een concurrentiebeding gesteld.

    Schriftelijk

    Het concurrentiebeding moet schriftelijk worden overeengekomen tussen de werkgever en een meerderjarige werknemer. De werknemer moet de mogelijkheid hebben gehad de consequenties van dit voor hem bezwarende beding goed te overwegen. Daarvoor is persoonlijke instemming vereist. De enkele verwijzing in de arbeidsovereenkomst naar een reglement, cao of personeelsgids is onvoldoende. Een concurrentiebeding is wel geldig overeengekomen als in de door de werknemer voor akkoord ondertekende arbeidsovereenkomst of brief wordt verwezen naar bijgevoegde arbeidsvoorwaarden, waarin ook een concurrentiebeding is opgenomen.

    Contract voor onbepaalde tijd

    Een concurrentiebeding is daarnaast slechts geldig als de werknemer werkzaam is op basis van een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd. Een concurrentiebeding in een tijdelijk contract is alleen toegestaan als bij het concurrentiebeding een schriftelijke motivering van de werkgever is opgenomen, waaruit blijkt dat het beding noodzakelijk is vanwege zwaarwegende bedrijfs- of dienstbelangen. Zwaarwegende bedrijfs- of dienstbelangen worden niet snel aangenomen. Gedacht kan worden aan hele specifieke kennis of bedrijfsinformatie die de werknemer op zal doen, waarbij de werkgever onevenredig wordt benadeeld als de werknemer overstapt naar de concurrent. Als de schriftelijke motivering in een tijdelijk contract ontbreekt, is het concurrentiebeding nietig.

    Advies bij het opstellen van een concurrentiebeding

    Aan de geldigheid van een concurrentiebeding worden strenge eisen gesteld. Mocht u vragen hebben over het opstellen of de geldigheid van een concurrentiebeding? Neem dan contact op met een van de arbeidsrechtadvocaten van FORT.

     

  • Discriminatie zwangere werkneemster vanwege niet verlengen arbeidsovereenkomst

    Discriminatie zwangere werkneemster vanwege niet verlengen arbeidsovereenkomst

    Onlangs boog het College voor de Rechten van de Mens zich over een discriminatieklacht van een zwangere werkneemster. Zij was werkzaam op basis van een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd bij een kinderopvangorganisatie. Kort nadat zij had verteld dat zij zwanger was, deelde haar leidinggevende haar mede dat haar arbeidsovereenkomst niet zou worden verlengd.

    Standpunt werkneemster

    De werkneemster wendde zich tot het College voor de Rechten van de Mens en stelde dat er sprake was van discriminatie op grond van geslacht. Volgens de werkneemster deelde haar leidinggevende haar aanvankelijk mede de arbeidsovereenkomst te willen verlengen, zodat zij kon worden ingezet ter vervanging van een zwangere collega. Nadat bekend was dat de werkneemster (ook) zwanger was, gaf de leidinggevende aan dat haar contract toch niet zou worden verlengd omdat zij vanwege haar zwangerschap niet de volledige vervangingsperiode beschikbaar zou zijn. Ook wilde de kinderopvangorganisatie niet het risico lopen dat de werkneemster zwangerschapsgerelateerd ziek zou worden. De werkneemster had van het gesprek met haar leidinggevende een geluidsopname gemaakt.

    Standpunt werkgever

    Volgens de kinderopvangorganisatie speelde de zwangerschap geen rol bij de beslissing om de arbeidsovereenkomst van de werkneemster niet te verlengen. Zij stelde dat de vervanging van de zwangere collega niet meer nodig was omdat inmiddels een vaste kracht beschikbaar was gekomen. Volgens de kinderopvangorganisatie kon bovendien niet van haar verlangd worden de zwangere collega te laten vervangen door de werkneemster, terwijl te voorzien was dat zij niet de hele vervangingsperiode beschikbaar zou zijn.

    Oordeel

    Het College voor de Rechten van de Mens oordeelde dat de werkgever geen onderscheid mag maken tussen mannen en vrouwen bij het verlengen van de arbeidsovereenkomst. Onder direct onderscheid op grond van geslacht wordt mede verstaan onderscheid op grond van zwangerschap, bevalling en moederschap. Afwezigheid vanwege zwangerschaps- of bevallingsverlof dient te worden gezien als een direct en onlosmakelijk gevolg van de zwangerschap, aldus het College. Dat geldt ook voor afwezigheid wegens zwangerschapsgerelateerde ziekte.

    Volgens het College voor de Rechten van de Mens bleek uit de geluidsopname dat de leidinggevende bevestigde dat de afwezigheid van de werkneemster in verband met zwangerschap (mede) een rol had gespeeld bij het besluit haar arbeidsovereenkomst niet te verlengen. Op grond daarvan oordeelde het College dat de kinderopvangorganisatie een verboden onderscheid op grond van geslacht had gemaakt.

    Gevolgen

    Een oordeel van het College voor de Rechten van de Mens heeft geen rechtsgevolgen, maar het gezag en de deskundigheid van het College kunnen wel bepalend zijn voor de betrokkenen of een rechter. De betreffende werkneemster zou zich met dit oordeel kunnen wenden tot een civiele rechter met een vordering tot vergoeding van de door haar geleden materiële en immateriële schade.

     

  • 5 aandachtspunten voor het sluiten van een vaststellingsovereenkomst bij de beëindiging van een dienstverband

    5 aandachtspunten voor het sluiten van een vaststellingsovereenkomst bij de beëindiging van een dienstverband

    Een dienstverband kan op verschillende manieren eindigen. Behalve de eenzijdige beëindiging (ontslag) door de werkgever of de werknemer, kunnen partijen ook met wederzijds goedvinden besluiten tot het einde van de arbeidsovereenkomst. In dat geval is zowel de werkgever als de werknemer het eens met de beëindiging en de voorwaarden waaronder dat gebeurt. Het is gebruikelijk die voorwaarden vast te leggen in een vaststellingsovereenkomst, ook wel beëindigingsovereenkomst genoemd.

    In de vaststellingsovereenkomst kunnen naast de datum van de beëindiging verschillende zaken worden geregeld, zoals een beëindigingsvergoeding, vrijstelling van werk, aanspraak op een bonus, (positief) getuigschrift, concurrentie- en relatiebeding en eindafrekening. Het is van belang dat partijen alle gemaakte afspraken goed vastleggen. Vijf belangrijke aandachtspunten komen hier aan de orde.

    1. WW-uitkering

    Indien de werknemer instemt met een vaststellingsovereenkomst, hoeft dit het recht op een WW-uitkering na het einde van het dienstverband niet uit te sluiten. De vaststellingsovereenkomst moet dan wel aan een aantal voorwaarden voldoen. Zo moet daaruit bijvoorbeeld volgen dat de werkgever het initiatief heeft genomen om de arbeidsovereenkomst te beëindigen en dat de werknemer in dat kader geen verwijt valt te maken.

    2. Einddatum

    Het UWV houdt bij het toekennen van een WW-uitkering rekening met de geldende opzegtermijn. Dat betekent dat de werknemer pas daarna een WW-uitkering krijgt. Het is dus van belang bij het bepalen van de einddatum van de arbeidsovereenkomst de opzegtermijn in acht te nemen. In dat geval zal de werknemer na het einde van zijn dienstverband direct in aanmerking komen voor een WW-uitkering.

    3. Beëindigingsvergoeding

    De beëindigingsvergoeding of ontslagvergoeding is een belangrijk onderdeel van de beëindigingsovereenkomst. De vergoeding heeft als doel de (financiële) gevolgen van de beëindiging van de arbeidsovereenkomst voor de werknemer te verzachten. Als de werkgever juridisch gezien een (redelijke) grond heeft voor de beëindiging van de arbeidsovereenkomst, zal vaak aansluiting worden gezocht bij de transitievergoeding. Is er geen sprake van een redelijke grond voor ontslag, dan is dat doorgaans aanleiding om een hogere vergoeding overeen te komen.

    4. Bedenktermijn

    De werknemer kan de vaststellingsovereenkomst binnen twee weken na het sluiten daarvan, zonder opgave van redenen, schriftelijk ontbinden. De werkgever is verplicht de werknemer in de vaststellingsovereenkomst te wijzen op deze bedenktermijn. Doet de werkgever dat niet, dan heeft dat tot gevolg dat de bedenktermijn verlengd wordt van twee naar drie weken.

    5. Kosten juridische bijstand

    Het is van belang dat de werknemer weet waarmee hij instemt als hij een beëindigingsovereenkomst ondertekent. Is sprake van een zogenoemd ‘wilsgebrek’, dan kan de werknemer de vaststellingsovereenkomst later vernietigen en loopt het dienstverband gewoon door. Als werkgever is het daarom verstandig de werknemer te wijzen op het inwinnen van juridisch advies. Het is gebruikelijk dat de werkgever (een deel van) die kosten vergoedt.

    Advies bij de vaststellingsovereenkomst

    Als partijen besluiten de arbeidsovereenkomst met wederzijds goedvinden te beëindigen, is het van belang de voorwaarden goed vast te leggen in een vaststellingsovereenkomst. Mocht u vragen hebben over (het opstellen van) een vaststellingsovereenkomst of wilt u een vaststellingsovereenkomst laten checken? Neem dan contact op met een van de arbeidsrechtadvocaten van FORT.

     

  • De transitievergoeding bij ontslag

    De transitievergoeding bij ontslag

    Met de inwerkingtreding van de Wet werk en zekerheid is het Nederlandse ontslagrecht  ingrijpend veranderd. De wet heeft onder meer voorzien in een nieuw vergoedingensysteem bij ontslag. Sinds 1 juli 2015 is de ontslagvergoeding op basis van de kantonrechtersformule komen te vervallen. Daarvoor in de plaats is de zogenaamde ‘transitievergoeding’ gekomen.

    Uniforme lagere vergoeding

    Het nieuwe vergoedingensysteem heeft onder meer tot doel de door de werkgever te betalen vergoeding bij ontslag te beperken en die voor alle ontslaggevallen gelijk te maken.

    Iedere werknemer met een dienstverband van minimaal twee jaar heeft bij een onvrijwillig ontslag recht op de transitievergoeding, die in de wet is vastgelegd. De hoofdregel is dat een werknemer 1/3 maandsalaris krijgt per dienstjaar. Voor ieder jaar dat het dienstverband langer heeft geduurd dan tien jaar, krijgt de werknemer een half maandsalaris. Werknemers die vijftig jaar of ouder zijn en langer dan tien jaar in dienst zijn geweest, vallen onder een overgangsregeling. Zij ontvangen tot 1 januari 2020 voor ieder dienstjaar na hun 50e een heel maandsalaris per gewerkt dienstjaar.

    In alle gevallen geldt dat de transitievergoeding een maximum heeft van € 75.000 of een jaarsalaris als dat hoger is dan dat bedrag.

    Kosten aftrekbaar

    Nieuw is ook dat de werkgever onder bepaalde voorwaarden zowel ‘transitiekosten’ als ‘inzetbaarheidskosten’ in mindering mag brengen op de transitievergoeding. Transitiekosten zijn kosten die een werkgever maakt in het zicht van een ontslagsituatie. De kosten zijn erop gericht werkloosheid van de werknemer te voorkomen of te bekorten, zoals scholing of outplacement. Bij inzetbaarheidskosten gaat het om kosten die al eerder tijdens de duur van het dienstverband zijn gemaakt. Die kosten zijn erop gericht om de werknemer breder inzetbaar te maken op de arbeidsmarkt.

    Kosten mogen alleen in mindering worden gebracht als de werkgever over de aftrek daarvan overeenstemming heeft bereikt met de werknemer. Het is dus van belang daarover voorafgaand aan het maken van de kosten met de werknemer afspraken over te maken.

    Conclusie

    Met de komst van de transitievergoeding is de vergoeding bij ontslag aanzienlijk verlaagd, gemaximeerd en geüniformeerd. Dat laatste is de rechtszekerheid in ieder geval ten goede gekomen. Het vergoedingensysteem is er evenwel niet eenvoudiger op worden.

     

  • De ontslagprocedure bij het UWV

    Een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd kan niet zomaar door een werkgever worden opgezegd. Daarvoor is in sommige gevallen toestemming nodig van het UWV Werkbedrijf (UWV) en in andere gevallen van de kantonrechter. Een werkgever die een werknemer wil ontslaan op grond van bedrijfseconomische redenen of vanwege langdurige arbeidsongeschiktheid heeft hiervoor een ontslagvergunning van het UWV nodig.

    Verloop ontslagprocedure

    Uitgangspunt is dat de behandeling van een ontslagaanvraag bij het UWV vier weken duurt. De procedure begint met een schriftelijke ontslagaanvraag, waarin de werkgever het UWV om toestemming vraagt de arbeidsovereenkomst met haar werknemer op te mogen zeggen. De ontslagaanvraag dient in de vorm van formulieren te worden ingediend bij de afdeling Arbeidsjuridische dienstverlening (AJD) van het UWV in de regio waarbinnen de werknemer zijn werkzaamheden verricht.

    Na ontvangst van de ontslagaanvraag zal het UWV eerst beoordelen of de aanvraag compleet is. In sommige gevallen vraagt het UWV om aanvullende informatie met betrekking tot het voorgenomen ontslag. De werkgever krijgt in dat geval acht dagen de tijd om de gevraagde informatie alsnog aan te leveren.

    Als de ontslagaanvraag compleet is, stuurt het UWV de stukken door naar de betreffende werknemer. Die heeft vervolgens twee weken de tijd zich schriftelijk tegen de ontslagaanvraag te verweren.

    Na ontvangst van het verweer kan het UWV bepalen dat er nog een tweede schriftelijke ronde dient plaats te vinden. In dat geval krijgen de werkgever en de werknemer nogmaals de gelegenheid schriftelijk op elkaars standpunten te reageren. De reactietermijn in de tweede ronde bedraagt zeven dagen.

    Beslissing

    Daarna zal het UWV beslissen over de ingediende ontslagaanvraag. In de beslissing staat vermeld of de ontslagvergunning wel of niet aan de werkgever wordt verleend en om welke redenen.

    Als het UWV de ontslagvergunning verleent, kan de werkgever de arbeidsovereenkomst met haar werknemer vervolgens binnen vier weken na ontvangst van de vergunning opzeggen. De proceduretijd bij het UWV mag op de geldende opzegtermijn in mindering worden gebracht. Voorwaarde is wel dat in ieder geval één maand opzegtermijn resteert.
    Als het UWV de ontslagvergunning niet verleent, kan de arbeidsovereenkomst door de werkgever niet rechtsgeldig worden opgezegd.

    De werkgever of de werknemer die het niet eens is met de beslissing van het UWV, kan binnen twee maanden beroep instellen bij de kantonrechter.

    Transitievergoeding

    Aan de werknemer van wie het dienstverband is opgezegd en die minimaal twee jaar in dienst is geweest, is de werkgever de wettelijke transitievergoeding verschuldigd. De transitievergoeding bedraagt in beginsel een derde maandsalaris per gewerkt dienstjaar.

     

  • Doorstarter let op: transitievergoeding kan hoger uitvallen dan verwacht!

    Doorstarter let op: transitievergoeding kan hoger uitvallen dan verwacht!

    In het geval van een faillissement zal de curator in de regel de arbeidsovereenkomsten van de werknemers opzeggen.

    De wet bepaalt dat de transitievergoeding (waarvan de hoogte onder meer afhankelijk is van het aantal dienstjaren) bij een faillissement niet langer verschuldigd is.

    Dat betekent overigens niet in alle gevallen dat de door de werknemer bij de failliet opgebouwde dienstjaren “verloren” gaan. Die dienstjaren zullen “behouden” blijven indien een eventuele ‘doorstarter’ is aan te merken als de “opvolgend werkgever” van de failliet. Met andere woorden: indien de doorstarter als opvolgend werkgever op enig moment afscheid wenst te nemen van een van de failliet overgenomen werknemer, dan zullen de bij de failliet opgebouwde dienstjaren meetellen bij het vaststellen van de transitievergoeding.

    Voor een doorstarter en de daarbij betrokken werknemers is dus relevant om te weten wanneer van opvolgend werkgeverschap sprake  is. De Rechtbank Midden-Nederland heeft op 21 juli 2016 vonnis gewezen in een zaak waarin die vraag aan de orde was.

    Feiten

    In die zaak had de doorstarter de activa van de failliet van de curator gekocht en aan 11 van de 16 personeelsleden een arbeidsovereenkomst (voor bepaalde tijd) aangeboden.
    De werkgeefster (de doorstarter) liet een werknemer van wie de arbeidsovereenkomst afliep weten dat die niet zou worden verlengd.

    De werknemer verzette zich uiteindelijk niet tegen die “opzegging”, maar claimde wel een transitievergoeding. Daarbij stelde hij dat zijn dienstjaren bij zijn oude werkgeefster (de failliet) diende mee te tellen voor de berekening daarvan, aangezien volgens hem sprake was van opvolgend werkgeverschap.

    De werkgeefster betwistte dat. Een van de argumenten die zij in dat kader aanvoerde was dat daarvan slechts sprake kon zijn indien tussen haar (nieuwe werkgeefster) en de oude werkgeefster (de failliet) “zodanige banden bestonden dat het door de oude werkgeefster op grond van haar ervaringen met de werknemer verkregen inzicht in diens hoedanigheden en geschiktheid in redelijkheid kon worden toegerekend aan de nieuwe werkgeefster.” Daarvan zou bijvoorbeeld sprake kunnen zijn indien de aandeelhouder of leidinggevende van een failliet dezelfde is als die van de doorstarter.

    Onder het oude recht (vóór 1 juli 2015) speelde dit criterium – ingevolge jurisprudentie van de Hoge Raad – inderdaad een (doorslaggevende) rol. Met de invoering van de wet Werk en Zekerheid is dat evenwel komen te vervallen.

    De vraag is dan ook of de werkgeefster dit standpunt niet tegen beter weten in innam. De nieuwe wettekst is – zo oordeelde ook de kantonrechter – immers helder. De wet bepaalt dat voor het berekenen van de transitievergoeding de duur van de arbeidsovereenkomsten bij elkaar dienen te worden opgeteld:

    “indien de werknemer achtereenvolgens in dienst is geweest bij verschillende werkgevers die, ongeacht of inzicht bestaat in de hoedanigheid en geschiktheid van de werknemer, ten aanzien van de verrichte arbeid redelijkerwijze geacht moeten worden elkaars opvolger te zijn.”

    Opvolgend werkgever

    De kantonrechter oordeelde dat de doorstarter in dit geval ten aanzien van de verrichte arbeid redelijkerwijze de opvolger was van de failliet en dus diende te worden aangemerkt als opvolgend werkgever.

    Omstandigheden die bij die beoordeling een rol speelden waren onder meer dat de werknemer bij de failliet en bij de doorstarter dezelfde functie had en (nagenoeg) dezelfde werkzaamheden verrichtte, op dezelfde locatie, in hetzelfde pand en met dezelfde activa. Ook voerde de werknemer  zijn taken nog grotendeels uit met dezelfde collega’s. 

    Het gevolg daarvan was dus dat voor het berekenen van de transitievergoeding niet de datum van indiensttreding bij de doorstarter bepalend was, maar de datum waarop de werknemer bij de failliet in dienst was getreden!  

    Lees hier meer over transitievergoeding.

     

  • Wanneer begint de wettelijke bedenktermijn te lopen?

    Wanneer begint de wettelijke bedenktermijn te lopen?

    Na het bereiken van een deal over de beëindiging van de arbeidsovereenkomst, heeft de werknemer een wettelijke bedenktermijn van veertien dagen. Binnen die termijn kan hij – als hij de deal toch niet wil – de beëindigingsovereenkomst zonder opgaaf van redenen ontbinden. De bedenktermijn vangt volgens de wet aan op het moment dat de schriftelijke overeenkomst tot stand is gekomen.

    Over de vraag op welk moment dat is, zijn al meerdere procedures gevoerd. In die procedures betoogde de werknemer dat de bedenktermijn pas aanving op het moment dat hij zijn handtekening onder de beëindigingsovereenkomst had gezet. De werkgever dacht daar anders over; volgens hem ving de bedenktermijn aan op het moment waarop (de gemachtigde van) de werknemer met een e-mailbericht bevestigde akkoord te gaan met het schriftelijke beëindigingsvoorstel van de werkgever (en het schriftelijke aanbod van de werkgever door de werknemer dus schriftelijk was aanvaard).

    Welk moment is bepalend? 

    Daar is (nog) geen definitief antwoord op te geven. In februari 2016 oordeelde de kantonrechter te Rotterdam dat diende te worden uitgegaan van de datum van ondertekening van de overeenkomst. In dat kader verwees hij onder meer naar een passage in de wetsgeschiedenis, waarin werd overwogen dat aan werknemers die een beëindigingsovereenkomst ondertekenen een bedenktermijn van veertien dient te worden gegund om hierop terug te kunnen komen. Hieruit leidde de kantonrechter dus af dat de datum van ondertekening van de overeenkomst bepalend was.

    De kantonrechter te Leiden dacht daar begin deze maand evenwel anders over. Hij oordeelde dat het schriftelijkheidsvereiste niet zo ver gaat dat de bedenktermijn pas gaat lopen op het moment van ondertekening van de overeenkomst. Indien de wetgever een zo vergaande afwijking van het reguliere contractenrecht en het systeem van aanbod en aanvaarding zou hebben bedoeld, dan zou dat, aldus de kantonrechter, in de wet of in ieder geval de wetsgeschiedenis moeten zijn genoemd. Hij voegde daar aan toe dat voorts uit de jurisprudentie blijkt dat, in het normale contractenrecht dus, met mededelingen per WhatsApp en met akkoordverklaringen per e-mail voldaan kan worden aan het schriftelijkheidsvereiste.

    Slot

    Voor het oordeel van de kantonrechter te Leiden valt veel te zeggen. Had de wetgever een ingrijpende afwijking van het reguliere contractenrecht voor ogen gehad, dan had hij dat naar mijn mening inderdaad uitdrukkelijk in de wettekst tot uiting moeten laten komen. Dat was ook vrij eenvoudig geweest door in het toepasselijke wetsartikel niet te spreken van de ‘totstandkoming’ maar van de ‘ondertekening’ van de overeenkomst.

    Werknemers doen er in ieder geval verstandig aan geen risico te nemen indien zij de mogelijkheid willen hebben een beëindigingsovereenkomst te ontbinden en dus in het voorkomende geval uit te gaan van de datum waarop per e-mail (door hun gemachtigde) is bevestigd dat het (schriftelijke gedane) beëindigingsvoorstel van de werkgever akkoord is. Dus ook indien dat voorstel nog in een vaststellingsovereenkomst moet worden vastgelegd en die nog moet worden ondertekend.

    Voor werkgevers is het – zo lang nog geen ‘definitief’ oordeel uit de rechtspraak blijkt – nog steeds van belang erop toe te zien dat de beëindigingsovereenkomst zo spoedig mogelijk door de werknemer wordt ondertekend.

  • Billijke vergoeding: wegtreiteren van een werknemer komt de werkgever duur te staan

    Billijke vergoeding

    Uit een recente uitspraak van het Gerechtshof Den Haag volgt dat het (weg)treiteren van een zieke werknemer en het niet naleven van re-integratieverplichtingen een werkgever ook onder het nieuwe ontslagrecht duur komt te staan. De rechter kende de werknemer naast de transitievergoeding namelijk ook een substantiële billijke vergoeding toe.

    Wat was er aan de hand?

    Het ging in deze zaak om een werkneemster (63 jaar) die al sinds 1993 in dienst was bij een maatschap gevormd door twee notarissen.

    Een van de notarissen behandelde de werkneemster (sinds zij gedeeltelijk arbeidsongeschikt was) als – zoals zij dat zelf verwoordde – ‘voetveeg’. Zo vloekte hij regelmatig tegen haar, smeet dossiers voor haar voeten en zei tegen haar ‘ik treiter jou er wel uit’.

    Nadat de werkneemster zich ziek meldde, adviseerde de bedrijfsarts herhaaldelijk een mediator in te schakelen. Ook de (gemachtigde van de) werkneemster drong daar op aan.

    Toen de maatschap niet reageerde op deze herhaalde verzoeken, verzocht de werkneemster de kantonrechter de arbeidsovereenkomst vanwege een verstoorde arbeidsverhouding te ontbinden en haar –  naast de wettelijke transitievergoeding – een billijke vergoeding toe te kennen.

    Billijke vergoeding: ernstig verwijtbaar handelen

    Een rechter kan uitsluitend een billijke vergoeding aan een werknemer toekennen indien de werkgever ernstig verwijtbaar heeft gehandeld of nagelaten. En volgens de wetgever moet een rechter dat criterium terughoudend toepassen, in die zin dat daar niet snel sprake van kan zijn.

    In deze zaak waren zowel de kantonrechter als het hof (in hoger beroep) niettemin van oordeel dat daar wel sprake van was geweest.

    De maatschap werd door de kantonrechter veroordeeld om aan de werkneemster – naast de transitievergoeding van EUR 16.187,73 bruto – een billijke vergoeding van maar liefst EUR 50.000 bruto te betalen. Bij het begroten van die billijke vergoeding hield de kantonrechter onder meer rekening met de financiële gevolgen van het ontslag voor de werkneemster.

    De maatschap stelde in hoger beroep dat de kantonrechter die omstandigheid niet had mogen meewegen in zijn oordeel en bij het vaststellen van de billijke vergoeding – ingevolge de wetsgeschiedenis van de WWZ – uitsluitend de mate van verwijtbaarheid van het handelen van de werkgever had mogen betrekken.

    Vaststellen hoogte billijke vergoeding: inkomensschade kan meewegen

    Het hof stelde de maatschap evenwel in het ongelijk en overwoog in dat kader dat de financiële gevolgen van de beëindiging van de arbeidsovereenkomst voor de werkneemster weliswaar in beginsel worden gedekt door de transitievergoeding, maar voegde daar aan toe dat in sommige gevallen toekenning van alleen de transitievergoeding als compensatie voor de inkomensschade ten gevolge van het ontslag, tot een onaanvaardbare uitkomst kan leiden.

    Het hof overwoog in dat verband dat uit de parlementaire geschiedenis niet kon worden afgeleid dat door de wetgever de situatie onder ogen was gezien waarbij sprake was van ernstige verwijtbaarheid aan de zijde van de werkgever en de schade als gevolg daarvan zich openbaarde in juist de gevolgen van het ontslag

    In zulke situaties zal de rechter – aldus het hof – dus gehouden zijn bij het bepalen van de hoogte van de billijke vergoeding rekening te houden met de aan de gedragingen van de werkgever toe te rekenen inkomens- en pensioenschade, voor zover deze het bedrag van de transitievergoeding evident overschrijdt. Het hof voegde daar nuancerend slechts aan toe dat dit overigens niet betekent dat de billijke vergoeding een volledige vergoeding dient te zijn van de inkomens- en/of pensioenschade.

    Ter illustratie: in deze zaak was de begrote schade (nadat de transitievergoeding daarop in mindering was gebracht) ten minste EUR 73.000 bruto en beliep de toegewezen billijke vergoeding dus EUR 50.000 bruto.

    Werkgever: voorkom hoge vergoedingen in ontslagzaken!

    Ook deze zaak laat weer zien dat een werkgever zorgvuldig dient te handelen indien hij afscheid wenst te nemen van een werknemer.

    Voorts wordt bevestigd dat de wetgever aan de hoogte van de billijke vergoeding geen grenzen heeft gesteld en de rechter een grote mate van vrijheid heeft bij het vaststellen daarvan. Bij het begroten van de billijke vergoeding lijkt het hof in dit geval aansluiting te zoeken bij de wijze waarop de schade werd begroot in de oude kennelijk onredelijk ontslagprocedures: namelijk in beginsel een concrete schadeberekening.

    Oordeelt de rechter dus eenmaal dat de werkgever ernstig verwijtbaar heeft gehandeld, dan staat daarmede mogelijk de deur open voor de toekenning van een vergoeding waarmede (in ieder geval een substantieel deel van) de werkelijk geleden en nog te lijden inkomens- en pensioenschade wordt gedekt.

    De sectie Arbeidsrecht kan u adviseren en ondersteunen bij ontslagtrajecten.