Auteur: Derk van Geel

  • Doorstarts OAD goed?

    Binnen een week na faillissement drie doorstarts. In het weekend werd bekend dat een tweetal bedrijfsonderdelen van het failliete OAD door de curator werden verkocht, een dag later komt het nieuws dat ook een derde bedrijfsonderdeel wordt verkocht.

    Dat is op zich goed voor -bijvoorbeeld- behoud van werkgelegenheid en waardebehoud van de onderneming. Goodwill smelt in faillissement als sneeuw voor de zon.

    Toch kunnen er ook vragen worden gesteld. Zoals, hoeveel partijen zijn in de gelegenheid gesteld om een bieding uit te brengen. Hoe kan worden gewaarborgd dat dit de beste opbrengst is? Wat is er kort voor faillissement al gebeurd om een doorstart voor te bereiden?

    De curatoren hebben als taak een zo groot mogelijke opbrengst te realiseren voor de schudeisers. Iedere koopman weet dat het benaderen van meerdere bieders en deze tegen elkaar uitspelen goed is voor de prijs. Maar dat kost tijd. Vooral voor externe partijen is het noodzakelijk om zich eerst in te lezen voordat zij een goed bod kunnen uitbrengen. Voor de curatoren overigens ook. Omdat deze tijd er vaak niet is, komt de curator snel uit bij het zittend management; die de onderneming kent van haver tot gort.

    Maar dan treedt er een nieuw spanningveld op: het management heeft als koper belang bij een zo laag mogelijke koopprijs maar is wel verplicht de curator te assisteren om een zo hoog mogelijke koopprijs te genereren. Wat laat hij voorgaan?

    Al met juich ik de doorstarts toe maar ik ben wel erg benieuwd naar het eerste faillissementsverslag waarin de verantwoording van de transacties valt te lezen. Dit wordt gepubliceerd binnen een maand na faillietverklaring. Hopelijk weten we dan meer.

    Auteur: Derk M. van Geel

  • Deutsche Bank zegt krediet op: wat te doen?

    Gevolgen kredietcrisis voor kredietverlening

    De overvloed aan liquiditeit die voorafgaande aan de crisis voorradig was tegen historisch zeer gunstige prijzen, resulteerde in een onstuimige groei van kredietverlening aan onder meer het midden- en kleinbedrijf (mkb). Voor de vastgoedsector in het bijzonder kwam daarbij dat er geen grenzen leken te bestaan aan de prijsontwikkeling van het onderliggende onderpand. Ook banken uit het buitenland betraden de markt.

    Met de kredietcrisis kwam een abrupt einde aan deze ontwikkeling. Financiële instellingen voelden als eerste de pijn van het wegvallen van het onderlinge vertrouwen tussen banken. Een fors aantal buitenlandse banken heeft zich inmiddels teruggetrokken uit de Nederlandse markt sinds het uitbreken van de kredietcrisis.

    Deutsche Bank en mkb

    Ook Deutsche Bank neemt maatregelen: zij heeft aangekondigd afscheid te zullen nemen van 16.000 mkb-ondernemers. Het gaat om ondernemers met een rekening-courantkrediet. Deze ondernemers kwamen in 2009 gedwongen bij Deutsche Bank terecht toen deze bank onderdelen van ABN AMRO overnam.

    Deutsche Bank heeft de mkb-ondernemers inmiddels brieven verstuurd waarin zij de bancaire relatie en de rekening-courantkredieten opzegt tegen een opzegtermijn van 6 maanden.

    Duizenden mkb-ondernemers komen hierdoor in ernstige, zo niet fatale, problemen. Het is momenteel vrijwel niet mogelijk naar een andere bank over te stappen, of soms slechts onder veel ongunstiger voorwaarden. Veel mkb-ondernemers komen daardoor in acute liquiditeitsnood.

    De problemen kunnen nog verergeren als de ondernemer een rente- of andere swap (een soort verzekeringsproduct) heeft afgesloten: als die swap vervroegd wordt beëindigd, moeten hoge break fees worden betaald door de mkb-ondernemer.

    Opzegging en zorgplicht

    Deutsche Bank is niet de eerste buitenlandse bank die zich terugtrekt van de Nederlandse financieringsmarkt. In mijn praktijk zijn diverse soortgelijke situaties aan de orde en aan de orde geweest.

    Deutsche Bank is echter gebonden aan rechtsregels waar het gaat om het beeindigen van kredietovereenkomsten. In de door Deutsche Bank gehanteerde algemene bankvoorwaarden is namelijk bepaald:

    “De bank neemt bij haar dienstverlening de nodige zorgvuldigheid in acht en houdt daarbij naar beste vermogen rekening met de belangen van de cliënt. Geen van de bepalingen van deze algemene bankvoorwaarden of van de door de bank gebruikte bijzondere voorwaarden kan aan dit beginsel afbreuk doen.”

    Daarnaast is in de jurisprudentie de norm ontwikkeld dat een bank:

    “uit hoofde van de maatschappelijke functie van banken een bijzondere zorgplicht heeft […] jegens haar cliënten uit hoofde van de met hen bestaande contractuele verhouding […]”

    Wat dit laatste betreft is het vaste jurisprudentie dat de reikwijdte van die zorgplicht afhangt van de omstandigheden van het geval. De vraag of een opzegging van een krediet van een specifieke  leningnemer in strijd is met voornoemde normen, zal daarom op individuele basis en van geval tot geval moeten worden beoordeeld. Van een eenvoudige ‘one size fits all’-oplossing is beslist geen sprake.

    Voorbeelden van omstandigheden die zoal een rol kunnen spelen zijn:

    i.        de duur, de mate van exclusiviteit, de omvang en de ingewikkeldheid en het verloop van de kredietrelatie;

    ii.        welke termijn de kredietnemer krijgt om een andere (huis)bankier te zoeken en welke ernstige financiële problemen voor de
    kredietnemer (zullen) ontstaan indien hij zijn financieringsbehoefte niet op korte termijn elders kan onderbrengen;

    iii.        de wijze van besluitvorming van de bank voorafgaand aan de opzegging en de wijze waarop overleg is gevoerd met de kredietnemer en of en in welke mate de bank de kredietnemer tevoren heeft gewaarschuwd; en

    iv.        andere maatschappelijke belangen.

    Een andere mogelijke uitweg is de volgende. De wet maakt het de rechter mogelijk een kredietovereenkomst (en eventueel bijbehorende swap-overeenkomst) te wijzigen in het geval van “onvoorziene omstandigheden welke van dien aard zijn dat de wederpartij naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid ongewijzigde instandhouding van de overeenkomst niet mag verwachten”. In zo’n geval zou de rechter de opzeggingsbevoegdheid van deutsche Bank (al dan niet tijdelijk) kunnen uitsluiten of inperken.

    Er valt zeker wat voor te zeggen dat de kredietcrisis een onvoorziene omstandigheid is (voor zover de kredietovereenkomst voorafgaand aan de kredietcrisis is afgesloten). De omvang en impact van de kredietcrisis overstijgt de min of meer gebruikelijke – en dus voorzienbare – conjunctuurschommelingen. Er is sprake van een unieke crisissituatie.

    Wat te doen?

    Degenen die er inmiddels in zijn geslaagd hun kredietovereenkomst over te sluiten, mogen van geluk spreken. Degenen die dat niet is gelukt, hebben gezien het voorgaande vooralsnog geen reden het hoofd in de schoot te leggen.

    In ieder geval is het noodzakelijk de voor uw onderneming relevante omstandigheden, de verwachtbare gevolgen van een opzegging door Deutsche Bank, én alle relevante clausules van uw kredietovereenkomst in kaart te brengen. Aan de hand daarvan kan worden beoordeeld in hoeverre en op grond van welke omstandigheden een beroep kan worden gedaan op (i) de bijzondere zorgplicht van Deutsche Bank, en/of (ii) onvoorziene omstandigheden. Deze beoordeling is maatwerk, en zal voor elk van de 16.000 anders uitpakken.

    Het is in mijn optiek niet raadzaam onvoorbereid en zonder plan van aanpak de Deutsche Bank te benaderen. Deutsche Bank heeft haar eigen belangen en zal daarnaar blijven handelen.

  • Pandrecht op onderhanden werk

    Banken financieren, zeker in het huidige economische klimaat, met name op basis van zekerheden. Hoe meer zekerheid de bank heeft dat de lening wordt terugbetaald, des te groter is het te lenen bedrag.

    De zekerheden bestaan vrijwel altijd uit een pandrecht op inventaris, voorraden en vorderingen. Soms wordt ook een pandrecht gevestigd (c.q. geprobeerd te vestigen) op het ‘onderhanden werk’ van de kredietnemer.

    Kan dat eigenlijk wel, een pandrecht vestigen op onderhanden werk?

    Zoals bij veel van dit soort vragen is het antwoord vooral van belang wanneer de bank haar zekerheden wil uitwinnen, zoals bij faillissement van de kredietnemer. De vraag die dan in praktische zin speelt is: is de opbrengst van het onderhanden werk voor de curator of voor de bank?

    Hoewel het de bank is, die een pandrecht heeft gevestigd op onderhanden werk, is de opbrengst van het onderhanden werk bij een faillissement blijkbaar toch voor de curator.

    Hoe kan het dat de opbrengst van onderhanden werk blijkbaar toch voor de curator is?

    Van onderhanden werk is sprake wanneer een overeenkomst nog niet volledig is nagekomen; een deel van de opdracht, de bouw of de levering moet nog plaatsvinden. De vordering die daaruit wordt verkregen, ontstaat pas zodra het werk af is of de dienst is verleend.

    Dit ontstaansmoment van de vordering is geregeld in het contractenrecht. Partijen zijn vrij om af te spreken wanneer de vordering tot betaling van de aanneemsom of opdrachtfee ontstaan. In de meeste gevallen is dat na afronding van (een deel van) de werkzaamheden. Dan krijgt de ene partij een vordering vanwege de verrichte werkzaamheden op de andere partij.

    Wanneer een vordering pas ná een faillissement ontstaat, kan op de deze werkzaamheden geen pandrecht meer kan komen te rusten. Dat is zo bepaalt in de faillissementswet.

    Kort samengevat: wordt onderhanden werk pas na faillissement afgemaakt, dan is de vordering niet daarmee samenhangt niet verpand. En heeft de bank geen recht op de opbrengst.

    Auteur: Derk M. van Geel

  • Contracteren met de curator

    Voor het (onderhands) verkopen van goederen uit het faillissement heeft de curator toestemming nodig van de rechter-commissaris. Vaak zal een curator daarom een overeenkomst aangaan onder de opschortende voorwaarde van toestemming van de rechter-commissaris. Maar wat als de curator in de tussentijd een hoger bod binnen krijgt van een andere partij en de toestemming van de rechter-commissaris nog niet is verkregen? Kan de curator dan nog met de andere partij is zee gaan?

    Dit is een vraag die aan de rechtbank Dordrecht werd voorgelegd (13 juli 2012, JOR 2013,147).

    Hierbij overwoog de rechtbank dat een curator een bijzondere positie heeft. Zijn taak ligt in eerste instantie bij het behartigen van de belangen van schuldeisers en daarom ook bij het realiseren van een zo hoog mogelijke opbrengst van de boedel. Bij de uitoefening van zijn taak komt een curator in beginsel een ruime mate van vrijheid toe. Deze bijzondere positie van de curator maakt dat een partij die met een curator contracteert in beginsel moet verwachten dat een hoger bod van een derde – binnengekomen voordat de rechter-commissaris toestemming heeft verleend – in behandeling wordt genomen en ook wordt doorgeleid aan de rechter-commissaris.

    In dit geval viste de eerste partij achter het net en werd met een derde partij die achteraf een hoger bod had uitgebracht gecontracteerd.

    Tip! Indien u met een curator contracteert probeer dan exclusiviteit met de curator overeen te komen. In een dergelijk geval is het de curator niet zomaar toegestaan om met een derde verder te onderhandelen.

  • Loongarantieregeling en het UWV

    Loongarantieregeling en het UWV

    Het UWV wordt overspoeld met werk. Door de enorme toename van het aantal faillissementen is ook het aantal aanvragen tot betaling van het loon aan werknemers wiens werkgever failliet is verklaard sterk gestegen. Hierdoor moeten vele werknemers, die veelal een fikse loonachterstand hebben, nog langer wachten op hun uitkering. Dit is een groot probleem, want de meeste werknemers zijn volledig afhankelijk van hun inkomen voor de betaling van de vaste lasten. Naast het feit dat ze vrijwel altijd hun baan verliezen door het faillissement, komen ze zelf zo ook in betalingsproblemen.

    Op zich is de Loongarantieregeling goed. Op grond van de Werkeloosheidswet wordt de loonbetalingsverplichting van werkgevers die in betalingsonmacht verkeren, zoals bij faillissement of surseance van betaling het geval is, overgenomen door de overheid. De uitvoering gebeurt door het UWV.

    Wat valt onder de Loongarantieregeling?

    Door het UWV worden alle verplichtingen overgenomen die voortvloeien uit de dienstbetrekking. Te denken valt aan de volgende gebruikelijk posten:

    • Het achterstallig loon tot de datum van opzegging van het dienstverband, met een maximum van 13 weken voorafgaande aan de dag van de opzegging;
    • Het loon over de opzegtermijn met een maximum van 6 weken;
    • Onder loon kan ook worden verstaan: loonsverhogingen, overwerkvergoedingen, gratificaties, dertiende maand, bonusaanspraken, waarde van privégebruik van een dienstauto;
    • Vakantiegeld, vakantiebijslag, en betalingen aan derden (zoals verzekeraars en pensioenfondsen) met een maximum van een jaar voorafgaande aan de dag van de opzegging;

    In principe staat de Loongarantieregeling alleen open voor werknemers die ten tijde van de faillietverklaring nog daadwerkelijk in dienst zijn.

    Belangrijk is ook dat werknemers die worden ontslagen ook voldoen aan hun overige verplichtingen, zoals de plicht zich in te schrijven als werkzoekende. Dit is mede van belang voor het aanvragen van een WW-uitkering.

    Wat doet het UWV?

    Om de Loongarantieregeling in werking te stellen maakt de curator melding bij het UWV van het faillissement en doet opgaaf van het aantal werknemers dat in dienst is. Vervolgens bepaalt het UWV een datum voor een intakebijeenkomst.. Werknemers ontvangen vooraf een ontslagbrief van de curator en een brief van het UWV met uitleg over de Loongarantieregeling en formulieren om de regeling te effectueren.

    Het UWV keert vervolgens meestal de betalingen uit in twee of drie tranches. Eerst wordt het achterstallig loon betaald. Deze betaling vond tot voor kort plaats binnen een termijn van zo’n 10 dagen. Inmiddels kan deze termijn oplopen tot een maand. Daarna keert het UWV het loon over de opzegtermijn uit; voorheen enkele weken na het eindigen van de opzegtermijn. Ook deze termijn is nu aanzienlijk langer. Uiteindelijk vond een definitieve afrekening plaats.

    Hoewel er enig begrip moet worden getoond voor de werkdruk bij het UWV door de sterke toename van faillissementen is dit toch geen acuut probleem. Het speelt al veel langer. Eigenlijk al vanaf het begin van de crisis, eind 2008, begin 2009. Over de lange wachttijden en de capaciteiten bij het UWV zijn al eerder Kamervragen gesteld. Het lijkt mij goed dat er nu echt uitbreiding van de capaciteit bij het UWV plaatsvindt.

    Lees Tips voor werknemers (5): De bestuurder en de loongarantieregeling in faillissement voor meer informatie over de loongarantieregeling.

  • Acties tegen Deutsche Bank

    Vandaag deed Harm Wiegersma de uitspraak dat klanten van Deutsche Bank die een brief ontvingen waarin de bank het krediet opzegt, het beste naar de rechter kunnen. Deutsche Bank zegt overigens in een reactie dat de soep niet zo heet gegeten moet worden en er voor een oplossing zal worden gezorgd.

    De vraag is: Wat kan je als de bank het krediet opzegt?

    Geldlening
    Een krediet is een overeenkomst van geldlening. Geldleningen zijn er in vele soorten en maten. Zo kan het gaan om werkkapitaalkrediet (in rekening-courant) of een krediet voor de aanschaf (investering) van een machine of de bouw van een bedrijfspand. Het maken van dit onderscheid is van belang.

    Kredieten in rekening-courant zijn veelal aangegaan voor onbepaalde tijd. Dat betekent dat zonder opzegging door de bank of de klant, de lening blijft voort duren. De bank blijft dan continue gehouden de gelden te beschikking te stellen.

    Anders is dit bij een geldlening die voor bepaalde tijd ter beschikking wordt gesteld. Deze leningen hebben een bepaalde looptijd en moeten aan het einde daarvan worden terugbetaald (of een nieuwe geldlening aangaan).

    Opzegging
    In de Algemene Bankvoorwaarden staan verschillende redenen opgenomen op grond waarvan de bank het krediet mag opzeggen en de lening mag opeisen. Te denken valt aan gevallen waarin de klant tekortschiet in de nakoming van de geldleningovereenkomst. In die gevallen mag de bank in principe het krediet opzeggen.

    Beperkte opzeggingsbevoegdheidDe opzeggingsbevoegdheid wordt echter wel beperkt. De bank mag immers niet van deze bevoegdheid gebruik maken wanneer de opzegging ‘naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is’. Het gaat daarbij om een afweging tussen de belangen van de bank en die van de klant. Factoren die een rol spelen zijn bijvoorbeeld:
    – de duur en aard van de kredietrelatie,
    – het gedrag van de kredietnemer,
    – of sprake is van een tekortkoming,
    – het kredietrisico bij de bank,
    – de overlevingskansen voor de onderneming de wijze van besluitvorming en communicatie bij de bank, en
    – de betrokken maatschappelijke belangen en de belangen van derden.

    Gevolgen
    Als de bank onbevoegd opzegt, handelt de bank onrechtmatig en moet de door de klant geleden schade worden betaald. Daarbij kan het gaan om de kosten ter verkrijging van alternatieve financiering, renteverschillen, andere nadelen van de onbevoegde opzegging. Ook kan worden gevorderd dat de bank de lening gewoon tegen de overeengekomen voorwaarden moet blijven verstrekken.

    Vanwege de urgentie die met de opzegging gepaard gaat, leent een kort geding zich vaak het beste om tegen de opzegging in het geweer te komen.

  • MKB: houd de bank buiten de deur

    Houd de bank buiten de deur

    Wanneer u uw bedrijfsactiviteiten door een bank laat financieren wees dan alert. Indien de bank een pandrecht op de aandelen van uw onderneming eist, kan het namelijk zijn dat u daardoor de deur openzet voor een zogenaamde ‘enquêteprocedure’.

    Kort gezegd houdt een enquêteprocedure in dat een speciaal daarvoor bevoegde rechter, namelijk de Ondernemingskamer van het Gerechtshof Amsterdam, één of meer onderzoekers beveelt een onderzoek te doen naar de ‘gang van zaken en het beleid’ binnen een rechtspersoon (zoals een B.V. of een N.V.). Feitelijk wordt de onderneming dan binnenstebuiten gekeerd.

    Drukmiddel
    Indien de Ondernemingskamer zo’n onderzoek naar de gang van zaken en het beleid van een rechtspersoon beveelt, heeft dat zeer ingrijpende consequenties: de kosten van het onderzoek moeten door de rechtspersoon worden betaald; bestuurders en aandeelhouders kunnen op een zijspoor worden gezet; genomen besluiten kunnen worden vernietigd en teruggedraaid; en de enquêteprocedure kan een inleiding vormen voor een tweede procedure waarbij bestuurders in privé aansprakelijk worden gesteld. Daar komt bij dat de Ondernemingskamer enquêteverzoeken vrij snel behandelt en ook vrij snel een (eerste) uitspraak doet. Door dit alles samen wordt er in de praktijk graag en regelmatig gebruik gemaakt van de enquêteprocedure, vaak zelfs uitsluitend als drukmiddel.

    De Ondernemingskamer geeft zo’n tot een onderzoek naar de gang van zaken en het beleid binnen een rechtspersoon niet zomaar. Hierom moet door zogenaamde ‘enquêtegerechtigden’ worden verzocht. De wet bepaalt wie enquêtegerechtigd zijn (sinds kort is de faillissementscurator hieraan toegevoegd).

    Uitspraak Ondernemingskamer
    Hoewel het níet met zoveel woorden in de wet staat, heeft de Ondernemingskamer in een vrij recente uitspraak bepaald dat een financierende bank óók ‘enquêtegerechtigd’ kan zijn. Een bank is dat niet onder alle omstandigheden, maar kan dat wel degelijk zijn indien aan haar een pandrecht op de aandelen in de rechtspersoon is verstrekt. Bij MKB-financieringen komt dat in de praktijk vaak voor. Daarnaast moet er sprake zijn van specifieke bepalingen in de statuten van de rechtspersoon en in de pandakte.

    Voorkom bij het aantrekken van een (bank)financiering en bij het verstrekken van pandrecht op aandelen, dat de financierende bank ‘enquêtegerechtigd’ wordt. Immers, wanneer uw vennootschap onverhoopt in betalingsmoeilijkheden komt, wilt u niet dat uw bank een enquêteprocedure begint met alle verregaande en hierboven beschreven gevolgen van dien.

  • Bodemvoorrecht versterkt

    Bodemvoorrecht
    Sinds 1 januari 2013 is het zogenoemd ‘bodemvoorrecht’ van de Belastingdienst versterkt. Het bodemvoorrecht is een voorrecht van de Belastingdienst op bepaalde goederen hoger is gerangschikt dan een pandrecht op die goederen. De Belastingdienst kan haar rechten uitoefenen door beslag te leggen. Bij een faillissement wordt het bodemvoorrecht, voor de Belastingdienst, uitgeoefend door de curator.

    Het bodemvoorrecht vormt dus een bedreiging voor pandhouders van bodemzaken.

    Om onder het bodemvoorrecht uit te komen kiezen pandhouders (veelal banken) er wel voor hun pandrechten veilig te stellen door;
    • de goederen waarop het pandrecht rust van de bodem af te voeren;
    • een bodemverhuurconstructie aan te gaan met de belastingschuldige, zodat de goederen in hun macht komen.

    Meldingsplicht
    Sinds 1 januari van dit jaar is een meldingsplicht ingevoerd. Pandhouders en derde-eigenaren die goederen van de bodem van de belastingschuldige willen afvoeren of een bodemverhuurconstructie willen aangaan, moeten dit voornemen nu eerst melden aan de Belastingdienst. Vervolgens kan pas na vier weken wachttijd tot de gemelde actie worden overgegaan. Dat betekent dat de Belastingdienst na de melding vier weken lang de mogelijkheid heeft om alsnog bodembeslag te leggen. Indien er geen melding wordt gemaakt of eerder dan vier weken na de melding tot actie wordt overgegaan, moet de pandhouder of derde-eigenaar de executiewaarde van de betreffende bodemzaak aan de Belastingdienst afdragen.

    Uitzonderingen
    Ingevolge het nieuwe artikel 22bis van de Invorderingswet geldt de meldingsplicht alleen voor bodemzaken die een waarde hebben die hoger is dan EUR 10.000,=.

    Omdat de wetswijziging van 1 januari erg verstrekkend was, zijn er per 1 april 2013 ook enkele uitzonderingen opgenomen op de meldingsplicht in de Leidraad Invordering 2008. Indien aan alle daarin opgenomen voorwaarden is voldaan, hoeft er geen melding te worden gedaan.

  • Concernfinanciering

    Concernfinanciering

    Voor de financiering van een concern (vennootschappen die onder een centrale leiding in een groep verbonden zijn) wordt door de groepsmaatschappijen vaak een gezamenlijk krediet aangetrokken. Dit wordt ook wel een concernkrediet genoemd.

    Een bank eist doorgaans voor een concernkrediet dat alle vennootschappen die deel uitmaken van het concern hoofdelijke aansprakelijkheid aanvaarden voor de gehele concernschuld.

    Als het concern in financiële moeilijkheden komt, dan kan de bank kiezen welke vennootschap zij binnen het concern aanspreekt. Dit kan zij ook voor het gehele schuldbedrag doen.

    Als een vennootschap aan de bank een groter aandeel van de concernschuld voldoet dan zij van dit krediet gebruik maakte, dan heeft zij (in beginsel) een regresrecht op de vennootschappen die minder dan hun aandeel hebben voldaan. Zij kan zich dus verhalen op de andere vennootschappen.

    Hoe wordt nu vastgesteld of een vennootschap een regresrecht heeft op een andere vennootschap? Hoe wordt de individuele draagplicht van een vennootschap beoordeeld?

    Deze vragen kunnen aan de hand van onderstaande voorvragen worden beantwoord:

    1)       Zijn er afspraken gemaakt tussen de vennootschappen over de concernfinanciering? Bij het aangaan en ook na het afsluiten van het krediet kunnen namelijk afspraken gemaakt worden, over (onder meer) de afstand van regres en de onderlinge draagplicht. Deze afspraken zijn dan leidend.

    2)       Zijn er geen afspraken gemaakt over de draagplicht van de concernfinanciering, dan moet de vraag of (en in welke mate) de concernschuld een vennootschap aangaat, worden vastgesteld aan de hand van het  profijtbeginsel. Het gaat hier om welke vennootschap overeenkomstig de bedoeling van partijen de geldlening ten goede gekomen is. Zie hiervoor de Janssen q.q./ JVS Beheer uitspraak van de Hoge Raad (JOR 2012/306).

    3)       Als het niet mogelijk is vast te stellen in welke mate een vennootschap van het concernkrediet heeft geprofiteerd, dan zijn de vennootschappen naar gelijke delen draagplichtig.

    Omdat het in praktijk lastig kan (zal) zijn aan te tonen in welke mate de concernschuld een vennootschap aangaat, is het aan te raden (bij het aangaan van het concernkrediet) hierover afspraken te maken.

  • Doorstarttip 2: “Cherry Picking” voor gevorderden

    Bij een doorstart wordt niet de failliete rechtspersoon in zijn geheel overgedragen; juist niet. Alleen die onderdelen die het overnemen waard zijn, worden overgedragen. U neemt alleen de activa over en niet de schulden. Die zware overnamefinanciering neemt u niet over. Hetzelfde geldt voor de dure huurovereenkomst die nog uit de tijd stamt dat er gevochten moest worden om vierkante meters.

    U kunt zelfs afspreken dat u alleen bepaalde activa, bepaalde activiteiten of bedrijfsonderdelen overneemt. Ordinair ‘cherry picking’ dus.

    Maar welke kersen neemt u uit de mand van de curator? De curator zal het liefste willen dat u het gehele bedrijf overneemt. Dus alle activa, activiteiten, werknemers, het huurcontract en de leaseovereenkomsten. Maar dit hoeft niet. Richt uw pijlen dus zo veel mogelijk op de onderdelen die u ook echt wilt hebben, of nodig hebt voor de voortzetting van het bedrijf.

    U kunt proberen af te spreken dat u alleen bepaalde activa overneemt, bijvoorbeeld alleen de courante voorraad en alleen de waardevolle werknemers. Op dit punt is een doorstart volledig vrij. Het is in wezen een kwestie van onderhandeling met de curator. Heeft de curator meerdere gegadigden, dan zal hij meer eisen kunnen stellen. Bent u de enige, dan geldt het omgekeerde.

    Het is daarbij belangrijk om zo volledig mogelijk te zijn. Let erop dat u zich niet alleen concentreert op de materiële activa maar ook op de immateriële activa. De curator zal een vergoeding voor goodwill verlangen. De hoogte daarvan is sterk afhankelijk van de onderneming. Maar ondanks het faillissement kan zeker sprake zijn van goodwill.

    Bij het kenbaar maken van u wensen bij de curator, denkt u dan ook aan:

    • De domeinnamen, website en content;
    • Intellectuele eigendomsrechten;
    • Handelsna(a)m(en);
    • Accounts voor sociale media zoals Twitter, Facebook;
    • Telefoonnummers, faxnummers, e-mailadressen.
    • Wachtwoorden en Inlognamen.