Auteur: act legal

  • Overgang van onderneming na pre-pack

    Overgang van onderneming na pre-pack

    Het Europese Hof van Justitie (hierna: ‘het Hof’) heeft op 22 juli jl. een arrest gewezen waarin er antwoord wordt gegeven op de vraag of er sprake is van overgang van onderneming na een pre-pack procedure.

    Inleiding

    De rechtbank Midden-Nederland heeft op 24 februari jl. een aantal vragen gesteld aan het Hof over de uitleg van richtlijn 2001/23EG en de Nederlandse pre-pack (ook wel bekend als flitsfaillissement). De rechtbank heeft deze vragen aan het Hof voorgelegd in de procedure die de FNV namens vier werknemers van Estro Groep B.V. heeft ingesteld tegen Smallsteps B.V. In deze procedure staat de vraag centraal of de vier werknemers van het failliete Estro automatisch en met behoud van arbeidsvoorwaarden in dienst zijn getreden bij de doorstartende partij (Smallsteps) na toepassing van de pre-pack en het daarop volgende faillissement.

    Pre-pack

    In geval van een pre-pack stelt de rechtbank een beoogd curator aan, die voorafgaand aan een faillissement meewerkt aan het voorbereiden van een activatransactie. Direct na het uitspreken van het faillissement (waarbij de beoogd curator wordt aangesteld als curator) voert de curator deze voorbereide activatransactie uit. Het doel van de pre-pack (flitsfaillissement) is om schade als gevolg van het faillissement te voorkomen.

    Richtlijn 2001/23EG

    Richtlijn 2001/23EG behelst een aantal regels omtrent het behoud van de rechten van werknemers in geval van overgang van onderneming. In de richtlijn is tevens een bepaling opgenomen die bepaalt dat de regels omtrent overgang van onderneming niet van toepassing zijn in geval van een faillissementsprocedure of in een soortgelijke procedure “…met het oog op de liquidatie van het vermogen van de vervreemder onder toezicht van een bevoegde overheidsinstantie (die een door een overheidsinstantie gemachtigde curator mag zijn”.

    Conclusie

    Het Hof oordeelt dat de Nederlandse pre-pack tot doel heeft om tot in de kleinste details de overdracht van de onderneming voor te bereiden zodat na de failliet verklaring een snelle doorstart kan worden gerealiseerd. Vervolgens oordeelt het Hof dat een dergelijke transactie uiteindelijk niet gericht is op liquidatie van de onderneming. Tot slot merkt het Hof op dat de pre-pack geen wettelijke basis heeft en daarom niet wordt uitgevoerd voor een bevoegde overheidsinstantie. Op grond van deze punten komt het Hof tot de conclusie dat de Nederlandse pre-pack niet voldoet aan de vereisten om de regels inzake overgang van onderneming buiten beschouwing te laten.

    Het is nu aan de rechtbank Midden-Nederland om aan de hand van deze uitleg een vonnis te wijzen in de zaak tussen de FNV en Smallsteps. Daarbij is de kans groot dat de rechtbank zal oordelen dat de werknemers van Estro automatisch en met behoud van arbeidsvoorwaarden in dienst zijn getreden bij Smallsteps. Als de rechtbank tot dit oordeel komt is de kans dat ook Smallsteps failliet gaat naar mijn mening aanzienlijk.

  • Toch adviesrecht ondernemingsraad bij faillissement

    Toch adviesrecht ondernemingsraad bij faillissement

    De Hoge Raad heeft op 2 juni jl. geoordeeld dat de ondernemingsraad (OR) ook in faillissement in beginsel een adviesrecht heeft. Eerder had de Ondernemingskamer van het Gerechtshof Amsterdam bepaald dat dit adviesrecht onverenigbaar is met de rol van de curator. De Hoge Raad heeft deze beschikking vernietigd en verwijst de zaak terug naar de Ondernemingskamer.

    In onderhavige zaak heeft de curator van DA een doorstart gerealiseerd zonder hierover advies te vragen aan de OR. Op grond van de Wet op de ondernemingsraden (WOR) dient voor een dergelijke transactie voorafgaand advies te worden ingewonnen bij de OR. De curator van DA was echter van mening dat dit adviesrecht niet geldt in geval van faillissement. De Ondernemingskamer gaf hem daarin gelijk en overwoog daarbij dat het adviesrecht van de OR onverenigbaar is met de rol van de curator. Daarnaast overwoog de Ondernemingskamer dat de curator de onderneming niet had voortgezet en de onderneming dus ook niet in stand had gehouden. Dientengevolge was de curator niet verplicht om vooraf advies te vragen aan de OR.

    De Hoge Raad vernietigt deze beschikking en oordeelt dat de gevolgen en doeleinde van het faillissement niet zodanig zijn dat de toepasselijkheid van de WOR zich niet verdraagt met toepasselijkheid van de Faillissementswet. Behoudens de hierna te noemen uitzonderingen is de curator dan ook gehouden om er voor te zorgen dat de voorschriften uit de WOR tijdens het faillissement worden nageleefd.

    Indien de curator goederen verkoopt op grond van artikel 176 Faillissementswet en/of werknemers ontslaat op grond van artikel 40 Faillissementswet is hij niet verplicht de OR voorafgaand om advies te vragen. Deze uitzonderingen gelden ook als hierdoor de onderneming wordt beëindigd.

    Indien de curator goederen verkoopt in het kader van een voortzetting van de onderneming en/of indien hij een doorstart realiseert waarbij mogelijk arbeidsplaatsen blijven behouden is hij wel verplicht om de OR voorafgaand om advies te vragen.

    Tot slot oordeelt de Hoge Raad dat voorschriften uit de WOR niet in alle gevallen verenigbaar zijn met een faillissement als gevolg waarvan deze voorschriften dan niet onverkort hoeven te worden toegepast. Zo mag de curator afwijken van de formele vereisten uit artikel 25 lid 2 tot en met lid 6 WOR als de omstandigheden dit vergen. Als uitgangspunt heeft te gelden dat de curator en de OR zich bij de verwezenlijking van de doeleinden van de WOR zich jegens elkaar dienen te gedragen naar hetgeen door de redelijkheid en de billijkheid wordt gevorderd.

    Zodra de Ondernemingskamer zich opnieuw heeft uitgelaten over de zaak berichten wij u nader.

  • Verscherping precontractuele informatieplicht franchisegever

    Verscherping precontractuele informatieplicht franchisegever

    De Hoge Raad heeft met het arrest van 24 februari 2017, ECLI:NL:HR:2017:311 (Street-One) de aansprakelijkheid uitgebreid van de franchisegever die, voorafgaand aan het sluiten van de franchiseovereenkomst, een onjuiste prognose omtrent de te verwachten omzet voorhoudt aan haar wederpartij.

    Uit het arrest van de Hoge Raad van 25 januari 2002, ECLI:NL:HR:2002:AD7329 (Paalman/Lampenier) volgde al dat een franchisegever onder omstandigheden aansprakelijk kan zijn voor fouten in een prognoserapport. In deze procedure liet de franchisegever een extern onderzoeksbureau een rapport opmaken omtrent de prognose van de te verwachten omzet en winst. Nadat de franchiseovereenkomst gesloten was bleek dat de omzet sterk achterbleef. De franchisenemer vorderde ontbinding van de franchiseovereenkomst en vorderde schadevergoeding van de franchisegever.

    De Hoge Raad overwoog in Paalman/Lampenier dat de franchisegever die een prognoserapport aan zijn wederpartij verschaft, onder omstandigheden onrechtmatig handelt, indien hij weet dat dit rapport ernstige fouten bevat en hij zijn wederpartij niet op deze fouten opmerkzaam maakt. De Hoge Raad oordeelde dat indien de franchisegever die het onderzoek en het opstellen van het daarop gebaseerde prognoserapport aan een derde heeft uitbesteed, in beginsel op de juistheid daarvan vertrouwen.

    In het recente arrest Street-One werd de aansprakelijkheid van de franchisegever op dit gebied uitgebreid. Ook hier werd door de franchisegever een prognoserapport afgegeven, de franchiseovereenkomst werd gesloten maar de omzet bleef sterk achter.

    De Hoge Raad oordeelde in dit Street-One dat de franchisegever ook aansprakelijk kan zijn indien de franchisegever zelf, of een persoon waarvoor hij aansprakelijk is (ondergeschikte of vertegenwoordiger), onzorgvuldig onderzoek uitvoert met fouten in het prognoserapport als gevolg. In dat geval is het niet vereist dat de franchisegever daadwerkelijk wetenschap had van de fouten in het rapport. Enkel het feit dat er onzorgvuldig onderzoek is uitgevoerd en er fouten in het prognoserapport staan is in beginsel voldoende voor aansprakelijkheid.

    Van aansprakelijkheid van de franchisegever kan momenteel dus sprake zijn indien de franchisenemer kan aantonen dat: 1) dat het prognoserapport fouten bevat; en 2) de franchisenemer kan aantonen dat onzorgvuldigheid van de franchisegever tot deze fouten heeft geleid.

    Met dit arrest is de franchisegever voor een eigen (interne) prognoserapport dus eerder aansprakelijk dan voor een prognoserapport van een derde partij.

  • De geldigheid van een concurrentiebeding

    De geldigheid van een concurrentiebeding

    In veel arbeidsovereenkomsten is een concurrentiebeding opgenomen. Een concurrentiebeding beperkt de werknemer in zijn vrijheid om na het einde van de arbeidsovereenkomst bij een andere werkgever of als zelfstandige werkzaam te zijn. Daarmee vormt het concurrentiebeding een inbreuk op het grondwettelijk erkende belang van een werknemer bij een vrije arbeidskeuze. Om de werknemer te beschermen zijn voorwaarden aan de geldigheid van een concurrentiebeding gesteld.

    Schriftelijk

    Het concurrentiebeding moet schriftelijk worden overeengekomen tussen de werkgever en een meerderjarige werknemer. De werknemer moet de mogelijkheid hebben gehad de consequenties van dit voor hem bezwarende beding goed te overwegen. Daarvoor is persoonlijke instemming vereist. De enkele verwijzing in de arbeidsovereenkomst naar een reglement, cao of personeelsgids is onvoldoende. Een concurrentiebeding is wel geldig overeengekomen als in de door de werknemer voor akkoord ondertekende arbeidsovereenkomst of brief wordt verwezen naar bijgevoegde arbeidsvoorwaarden, waarin ook een concurrentiebeding is opgenomen.

    Contract voor onbepaalde tijd

    Een concurrentiebeding is daarnaast slechts geldig als de werknemer werkzaam is op basis van een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd. Een concurrentiebeding in een tijdelijk contract is alleen toegestaan als bij het concurrentiebeding een schriftelijke motivering van de werkgever is opgenomen, waaruit blijkt dat het beding noodzakelijk is vanwege zwaarwegende bedrijfs- of dienstbelangen. Zwaarwegende bedrijfs- of dienstbelangen worden niet snel aangenomen. Gedacht kan worden aan hele specifieke kennis of bedrijfsinformatie die de werknemer op zal doen, waarbij de werkgever onevenredig wordt benadeeld als de werknemer overstapt naar de concurrent. Als de schriftelijke motivering in een tijdelijk contract ontbreekt, is het concurrentiebeding nietig.

    Advies bij het opstellen van een concurrentiebeding

    Aan de geldigheid van een concurrentiebeding worden strenge eisen gesteld. Mocht u vragen hebben over het opstellen of de geldigheid van een concurrentiebeding? Neem dan contact op met een van de arbeidsrechtadvocaten van FORT.

     

  • In hoger beroep tegen faillissement

    In hoger beroep tegen faillissement

    Opkomen tegen het faillissement

    Als een bedrijf failliet is verklaard maar het niet eens is met het faillissement, bestaat de mogelijkheid om daartegen op te komen. Dat kan via verzet of hoger beroep, afhankelijk van de situatie.

    In dit blogartikel leest u hoe met succes in hoger beroep tegen het faillissement kan worden gegaan. In een ander blogartikel beschrijf ik hoe het verzet werkt.

    Wanneer in hoger beroep tegen faillissement?

    Als een failliet verklaard bedrijf wel op de zitting is geweest, dan kan hoger beroep tegen het faillissement worden ingesteld. Het hoger beroep moet binnen 8 dagen worden ingesteld. Het is van belang om zo snel mogelijk hoger beroep in te stellen zodat de schade kan worden beperkt. Hoe sneller hoger beroep wordt ingesteld, hoe groter bovendien de kans van slagen ervan is.

    Wanneer het gaat om een BV, zullen het de bestuurders zijn die het bedrijf op de zitting moeten vertegenwoordigen. Bij een VOF zijn dat de vennoten.

    Hoe werkt het hoger beroep precies?

    Het hoger beroep moet door een advocaat worden ingesteld. Het bedrijf zal dus een advocaat moeten inschakelen. De kosten kunnen echter niet door het bedrijf worden betaald, maar moeten (meestal) door het bestuur of aandeelhouder worden voorgeschoten.

    Een advocaat dient een beroepschrift in bij het gerechtshof. Nadat de advocaat het hoger beroep tegen faillissement heeft ingesteld, kan het nog ongeveer een maand duren voordat het verzoek door het gerechtshof wordt behandeld. Het bedrijf heeft tot de zittingsdatum de tijd om regelingen te treffen met alle schuldeisers. Gedurende deze periode is het ook belangrijk om nauw samen te werken met de curator. Door samen te werken met de curator, kunnen de gevolgen van het faillissement worden beperkt. In overleg met de curator kan het bedrijf worden voortgezet. De curator dient bovendien de rechter te adviseren over het in stand houden of het vernietigen van het faillissement.

    Voor een geslaagd hoger beroep dienen ook de kosten van de curator te worden voldaan of dient daar zekerheid voor te zijn gesteld. U of een derde kan het salaris van de curator voldoen op een derdengeldenrekening van de curator of uw advocaat.

    In hoger beroep zal het gerechtshof de toestand van ‘te hebben opgehouden te betalen’ toetsen. Daarvan is sprake als het bedrijf twee schuldeisers heeft en hij zijn schuldeisers niet meer betaalt. Er vindt een zogenaamde ‘ex nunc’ toetsing plaats. Dit betekent dat het gerechtshof de faillissementstoestand beoordeelt aan de hand van de omstandigheden en schulden op het moment dat het hoger beroep plaatsvindt. Om met succes hoger beroep tegen faillissement in te stellen moet het bedrijf alle crediteuren voldoen of met alle crediteuren een betalingsregeling treffen. Het faillissement kan niet worden vernietigd door uitsluitend de vordering van de aanvrager te voldoen. Bij een geslaagd hoger beroep draait de rechtbank het faillissement terug en is het alsof er nooit faillissement geweest is (het faillissement wordt ‘vernietigd’).

    Afsluiting

    Wanneer het bedrijf niet op de zitting is geweest, waar de rechter het bedrijf failliet heeft verklaard, dan kan verzet worden ingesteld tegen het faillissement. Hoe met succes in verzet tegen het faillissement kan worden gegaan, leest u in mijn blog over verzet.

  • In verzet tegen faillissement

    In verzet tegen faillissement

    Opkomen tegen het faillissement

    Als een bedrijf failliet is verklaard maar het niet eens is met het faillissement, bestaat de mogelijkheid om daartegen op te komen. In verzet tegen faillissement. Dat kan via verzet of hoger beroep, afhankelijk van de situatie.

    In dit blogartikel leest u hoe met succes in verzet tegen het faillissement kan worden gegaan. In een ander blogartikel beschrijf ik hoe het hoger beroep werkt.

    Wanneer in verzet?

    Als een schuldeiser het faillissement van een partij bij de rechtbank aanvraagt en die partij niet op de zitting verschijnt, wordt hij vaak in zijn afwezigheid failliet verklaard. Wanneer het failliet verklaarde bedrijf niet op de zitting is geweest (‘gehoord’) dan kan verzet worden ingesteld.

    Wanneer het gaat om een BV, zal het de bestuurder zijn die het bedrijf op de zitting zou moeten vertegenwoordigen. Bij een VOF zouden dat de vennoten zijn. Zijn zij niet verschenen, dan kan verzet worden ingesteld.

    Hoe wordt verzet ingesteld?

    Het verzet moet door een advocaat worden ingesteld. Het bedrijf zal dus een advocaat moeten inschakelen. De kosten kunnen echter niet door het bedrijf worden betaald, maar moeten (meestal) door het bestuur of aandeelhouder worden voorgeschoten.

    Een advocaat dient een verzetsschrift in bij de rechtbank. Het verzet moet binnen 14 dagen na faillietverklaring worden ingesteld.

    Indien het bestuur zich op het moment dat het faillissement werd uitgesproken buiten Nederland bevond, kan gedurende één maand verzet worden ingesteld.

    Hoe verloopt de procedure?

    Nadat de advocaat het verzet heeft ingesteld, plant de rechtbank zo snel mogelijk een zittingsdatum. Ervaring leert dat het nog één tot drie weken kan duren voordat het verzet door de rechtbank wordt behandeld. Meestal komt er een zitting. Als al op voorhand duidelijk is dat het verzet slaagt, dan kan het verzet pro forma worden behandeld (zonder zitting, van achter het bureau).

    Gedurende de periode dat het bedrijf failliet is, is het ook belangrijk om nauw samen te werken met de curator. Door samen te werken met de curator, kunnen de gevolgen van het faillissement worden beperkt. In overleg met de curator kan het bedrijf worden voortgezet. De curator dient bovendien de rechter schriftelijk te adviseren over het in stand houden of het vernietigen van het faillissement.

    Wanneer slaagt het verzet?

    De rechtbank zal de toestand van ‘te hebben opgehouden te betalen’ toetsen. Er is sprake van een dergelijke toestand als het bedrijf twee schuldeisers heeft en hij zijn schuldeisers niet meer betaalt. Als het failliet verklaarde bedrijf niet in deze toestand verkeert, dan slaagt het verzet.

    In verzet tegen faillissement kan het failliet verklaarde bedrijf bovendien het verweer voeren dat de vordering van de aanvrager niet of niet meer bestaat. Als dit het geval is, kan het bedrijf met succes verzet instellen. Sinds een uitspraak van de Hoge Raad in 2015 wordt in geval van verzet het faillissement vernietigd als de vordering van de aanvrager van het faillissement is voldaan.

    Voor een geslaagd beroep op verzet dienen ook de kosten van de curator te worden voldaan of dient daar zekerheid voor te zijn gesteld. U of een derde kan het salaris van de curator voldoen op een derdengeldenrekening van de curator of uw advocaat. Bij een geslaagd beroep op verzet draait de rechtbank het faillissement terug en is het alsof er nooit faillissement geweest is (het faillissement wordt ‘vernietigd’).

    Afsluiting

    Wanneer u wel op de zitting bent geweest, waar de rechter het bedrijf failliet heeft verklaard, dan kunt u in hoger beroep tegen het faillissement. Wilt u weten hoe met succes in hoger beroep tegen het faillissement kan worden gegaan, lees dan mijn blog over hoger beroep.

  • Kan je in beroep tegen faillissement?

    Kan je in beroep tegen faillissement?

    Rechtbank heeft faillissement uitgesproken

    In Nederland wordt het faillissement redelijk snel uitgesproken. De rechter voert een liquiditeitstest uit: als een vordering van de aanvrager onbetaald is, én daarnaast nog minimaal één andere schuld bestaat, wordt het faillissement uitgesproken.

    Faillissementen worden op dinsdag uitgesproken.

    Niet eens met faillissement

    Als u het niet eens bent met het faillissement van het bedrijf dan kunt u daar tegen opkomen. Dat kan bijvoorbeeld als u meent dat de rechtbank een verkeerd oordeel heeft gegeven maar ook als u niet op de zitting bent verschenen.

    De wet kent twee mogelijkheden om de faillietverklaring aan te vechten:

    1. Wanneer u wel op de zitting bent geweest, waar de rechter het bedrijf failliet heeft verklaard, dan kunt u in hoger beroep tegen het faillissement. Die procedure vindt plaats bij het gerechtshof;
    1. Bent u niet op de zitting geweest, dan kunt u in verzet tegen het faillissement. Deze procedure vindt plaats bij de rechtbank.

    Bij een geslaagd hoger beroep of verzet, wordt het faillissement teruggedraaid (‘vernietigd’) en is het alsof er nooit faillissement geweest is.

    Let op: zeer korte termijnen en advocaat nodig

    Een faillissement heeft grote gevolgen die vaak onomkeerbaar zijn. Om die reden gelden korte termijnen voor hoger beroep en verzet tegen faillissement. Uiterlijk 8 dagen na de dag dat het bedrijf failliet is verklaard is het mogelijk om in hoger beroep te gaan. Verzet is mogelijk binnen 14 dagen na de faillietverklaring. Behalve deze korte termijnen is het van belang om te weten dat het volgens de wet verplicht is om een advocaat in te schakelen voor hoger beroep of verzet tegen faillissement.

    Hoe werkt het verzet en hoger beroep tegen faillissement precies?

    De procedures tot verzet en hoger beroep zijn iets verschillend van elkaar. De gang van zaken is wat anders en de beoordeling door de rechter ook. Wilt u weten waaraan moet worden voldaan om met succes in verzet op hoger beroep te gaan, lees dan mijn blogs over verzet tegen faillissement en hoger beroep.

  • Kan je in beroep tegen faillissement?

    Kan je in beroep tegen faillissement?

    In Nederland wordt het faillissement redelijk snel uitgesproken. De rechter voert een liquiditeitstest uit: als een vordering van de aanvrager onbetaald is, én daarnaast nog minimaal één andere schuld bestaat, wordt het faillissement uitgesproken.

    Faillissementen worden op dinsdag uitgesproken.

    Niet eens met faillissement

    Als u het niet eens bent met het faillissement van het bedrijf dan kunt u daar tegen opkomen. Dat kan bijvoorbeeld als u meent dat de rechtbank een verkeerd oordeel heeft gegeven maar ook als u niet op de zitting bent verschenen.

    De wet kent twee mogelijkheden om de faillietverklaring aan te vechten:

    1. Wanneer u wel op de zitting bent geweest, waar de rechter het bedrijf failliet heeft verklaard, dan kunt u in hoger beroep tegen het faillissement. Die procedure vindt plaats bij het gerechtshof;
    1. Bent u niet op de zitting geweest, dan kunt u in verzet tegen het faillissement. Deze procedure vindt plaats bij de rechtbank.

    Bij een geslaagd hoger beroep of verzet, wordt het faillissement teruggedraaid (‘vernietigd’) en is het alsof er nooit faillissement geweest is.

    Let op: zeer korte termijnen en advocaat nodig

    Een faillissement heeft grote gevolgen die vaak onomkeerbaar zijn. Om die reden gelden korte termijnen voor hoger beroep en verzet tegen faillissement. Uiterlijk 8 dagen na de dag dat het bedrijf failliet is verklaard is het mogelijk om in hoger beroep te gaan. Verzet is mogelijk binnen 14 dagen na de faillietverklaring. Behalve deze korte termijnen is het van belang om te weten dat het volgens de wet verplicht is om een advocaat in te schakelen voor hoger beroep of verzet tegen faillissement.

    Hoe werkt het verzet en hoger beroep tegen faillissement precies?

    De procedures tot verzet en hoger beroep zijn iets verschillend van elkaar. De gang van zaken is wat anders en de beoordeling door de rechter ook. Wilt u weten waaraan moet worden voldaan om met succes in verzet op hoger beroep te gaan, lees dan mijn blogs over verzet en hoger beroep.

  • Status Wet Continuïteit Ondernemingen II

    Status Wet Continuïteit Ondernemingen II

    Medio augustus 2014 is het voorontwerp Wet Continuïteit Ondernemingen II gepubliceerd.  Vervolgens is er een consultatieronde gehouden en zijn 16 reacties, waaronder de reacties van het FNV, de Nederlandse Beroepsorganisatie van Accountants gepubliceerd.

    Wet Continuïteit Ondernemingen II

    De Wet Continuïteit Ondernemingen II maakt deel uit van het wetgevingsprogramma herijking faillissementsrecht en beoogt: “het proces van herstructurering van problematische schulden bij ondernemingen buiten faillissement te flexibiliseren, te bespoedigen en met zo min formaliteiten, kosten en onzekerheden gepaard te doen gaan”.

    In de huidige wetgeving liggen de eisen voor het verplicht deelnemen aan een buitengerechtelijk akkoord (het dwangakkoord) zo hoog, dat schuldeisers vrijwel nooit worden gedwongen om hieraan medewerking te verlenen. Doordat iedere individuele schuldeiser de mogelijkheid heeft om een buitengerechtelijk akkoord te dwarsbomen slaagt dit maar zelden.

    In het huidige wetsvoorstel is de mogelijkheid opgenomen om een akkoord algemeen verbindend te laten verklaren door de rechtbank ondanks dat één of meerdere crediteuren tegen hebben gestemd. Over de wijze van stemmen en de voorwaarden voor het algemeen verbindend verklaren van een akkoord bericht ik u op korte termijn nader.

    In zijn brief van 4 juli 2016 heeft de Minister van Veiligheid en Justitie  de Tweede kamer geïnformeerd dat  er goede voortgang is geboekt in het wetgevingsprogramma herijking faillissementsrecht. In deze zelfde brief meldt de minister dat het wetsvoorstel inzake het dwangakkoord in het najaar van 2016 voor advies naar de Raad van State zal worden gestuurd.

    Zodra de Raad van State haar advies openbaar heeft gemaakt bericht ik u nader over dit onderwerp.

    Update: lees meer over de WHOA (voorheen WCO II) op WBRT.nl.

  • Discriminatie zwangere werkneemster vanwege niet verlengen arbeidsovereenkomst

    Discriminatie zwangere werkneemster vanwege niet verlengen arbeidsovereenkomst

    Onlangs boog het College voor de Rechten van de Mens zich over een discriminatieklacht van een zwangere werkneemster. Zij was werkzaam op basis van een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd bij een kinderopvangorganisatie. Kort nadat zij had verteld dat zij zwanger was, deelde haar leidinggevende haar mede dat haar arbeidsovereenkomst niet zou worden verlengd.

    Standpunt werkneemster

    De werkneemster wendde zich tot het College voor de Rechten van de Mens en stelde dat er sprake was van discriminatie op grond van geslacht. Volgens de werkneemster deelde haar leidinggevende haar aanvankelijk mede de arbeidsovereenkomst te willen verlengen, zodat zij kon worden ingezet ter vervanging van een zwangere collega. Nadat bekend was dat de werkneemster (ook) zwanger was, gaf de leidinggevende aan dat haar contract toch niet zou worden verlengd omdat zij vanwege haar zwangerschap niet de volledige vervangingsperiode beschikbaar zou zijn. Ook wilde de kinderopvangorganisatie niet het risico lopen dat de werkneemster zwangerschapsgerelateerd ziek zou worden. De werkneemster had van het gesprek met haar leidinggevende een geluidsopname gemaakt.

    Standpunt werkgever

    Volgens de kinderopvangorganisatie speelde de zwangerschap geen rol bij de beslissing om de arbeidsovereenkomst van de werkneemster niet te verlengen. Zij stelde dat de vervanging van de zwangere collega niet meer nodig was omdat inmiddels een vaste kracht beschikbaar was gekomen. Volgens de kinderopvangorganisatie kon bovendien niet van haar verlangd worden de zwangere collega te laten vervangen door de werkneemster, terwijl te voorzien was dat zij niet de hele vervangingsperiode beschikbaar zou zijn.

    Oordeel

    Het College voor de Rechten van de Mens oordeelde dat de werkgever geen onderscheid mag maken tussen mannen en vrouwen bij het verlengen van de arbeidsovereenkomst. Onder direct onderscheid op grond van geslacht wordt mede verstaan onderscheid op grond van zwangerschap, bevalling en moederschap. Afwezigheid vanwege zwangerschaps- of bevallingsverlof dient te worden gezien als een direct en onlosmakelijk gevolg van de zwangerschap, aldus het College. Dat geldt ook voor afwezigheid wegens zwangerschapsgerelateerde ziekte.

    Volgens het College voor de Rechten van de Mens bleek uit de geluidsopname dat de leidinggevende bevestigde dat de afwezigheid van de werkneemster in verband met zwangerschap (mede) een rol had gespeeld bij het besluit haar arbeidsovereenkomst niet te verlengen. Op grond daarvan oordeelde het College dat de kinderopvangorganisatie een verboden onderscheid op grond van geslacht had gemaakt.

    Gevolgen

    Een oordeel van het College voor de Rechten van de Mens heeft geen rechtsgevolgen, maar het gezag en de deskundigheid van het College kunnen wel bepalend zijn voor de betrokkenen of een rechter. De betreffende werkneemster zou zich met dit oordeel kunnen wenden tot een civiele rechter met een vordering tot vergoeding van de door haar geleden materiële en immateriële schade.